De rechtbank heeft belanghebbendes beroep ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“4.1. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR; tekst 2007) doet de inspecteur, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak daarop. In het tweede lid is bepaald dat de uitspraak door de inspecteur met schriftelijke toestemming van de minister voor ten hoogste een jaar kan worden verdaagd.
4.2. Ingevolge artikel 6:2 van de Awb wordt, voor zover hier van belang, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
4.3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het bezwaar- of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. In het derde lid van bedoeld artikel is bepaald dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
4.4. Niet in geschil is dat verweerder (Hof: de inspecteur) niet binnen de in artikel 25, eerste lid, van de AWR gestelde termijn uitspraak op het bezwaar heeft gedaan. Uit de zich in het dossier bevindende stukken is evenmin gebleken dat verweerder toepassing heeft gegeven aan het tweede lid van artikel 25 van de AWR.
4.5. Ingevolge artikel 6:20, eerste en vierde lid, van de Awb wordt het beroep geacht mede gericht te zijn tegen verweerders als uitspraak op bezwaar aan te merken beslissing van 16 december 2008 waarbij eiser (Hof: belanghebbende) een bedrag van € 40,25 aan proceskostenvergoeding is toegekend. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de zaak ten onrechte heeft aangemerkt als zeer licht.
4.6. Ingevolge artikel 7:15 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.7. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
4.8. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor vergoeding in aanmerking. Met betrekking tot de hoogte van de vergoeding van de kosten dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 2, eerste lid, van het Besluit. Vergoeding van kosten vindt ingevolge het Besluit plaats volgens forfaitaire normen.
4.9. Tussen partijen is niet in geschil dat de bestreden voorlopige aanslag na bezwaar is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Evenmin is in geschil dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In geschil is uitsluitend of verweerder heeft kunnen volstaan met het toekennen van een kwart punt.
4.10. In onderdeel C van de bijlage van het Besluit zijn de wegingsfactoren opgenomen. Blijkens dit onderdeel kan bij een zeer lichte zaak een kwart punt worden toegekend, bij een lichte zaak een half punt en bij een gemiddelde zaak een heel punt.
4.11. Verweerder is, gelet op de aard en wijze van de totstandkoming van een voorlopige aanslag, niet gehouden vooraf een (grondig) onderzoek te doen. Voorlopige aanslagen scheppen een grondslag voor het doen van vooruitbetalingen op de definitieve belastingschuld en plegen te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door verweerder gecontroleerde gegevens. In het verlengde hiervan wordt een bezwaar tegen een voorlopige aanslag eenvoudig afgehandeld zeker in een geval waarin, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, sprake is van een invoerfout bij de verwerking van de aangifte.
4.12. Het Besluit regelt de vergoeding van proceskosten aan de hand van forfaitaire bedragen, waarbij de werkelijke kosten geen rol van betekenis spelen. Als criterium heeft dan ook slechts de weging van het betreffende materiële geschil te gelden. Met betrekking tot het bezwaar tegen de voorlopige aanslag overweegt de rechtbank dienaangaande dat de gemachtigde van eiser heeft kunnen volstaan met het schrijven van één eenvoudige brief. Aan de hand van het bezwaar heeft verweerder vastgesteld dat de aangiftegegevens van eiser ‘niet goed zijn overgenomen’, hetgeen heeft geleid tot vermindering van de voorlopige aanslag. Aangenomen mag worden dat voorafgaand aan deze brief slechts een beperkt vooronderzoek heeft plaatsgevonden en dat voor een beroepsmatige rechtshulpverlener niet meer dat een minimaal onderzoek noodzakelijk was.
4.13. Gelet op hetgeen onder 4.11. en 4.12. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de zaak als zeer licht kan worden aangemerkt. Verweerder heeft dan ook kunnen volstaan met het toekennen van een kwart punt. De rechtbank ziet geen aanleiding deze kwalificatie niet te volgen voor wat betreft de aan de beroepsprocedure toe te schrijven proceskosten.”