ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7254

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-650667-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • J. Houben
  • A. Hartsuiker
  • M. Bronkhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing voorlopige hechtenis verdachte in verband met ordeverstoring tijdens dodenherdenking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen op basis van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2010. De verdachte was beschuldigd van het feitelijk aanranding van de Koning en de vermoedelijke opvolger van de Koning, alsook van hun echtgenotes, tijdens de nationale dodenherdenking op de Dam. Het hof heeft de feiten en de rechtsgang zorgvuldig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte waren. Het hof oordeelde dat er te weinig verband was tussen het schreeuwen op de Dam en een eerdere uitlating van de verdachte die dag. De verdachte had verklaard zich niet bewust te zijn geweest van de dodenherdenking en de aanwezigheid van de Koninklijke familie. Het hof benadrukte dat het gebonden was aan de feiten zoals deze waren omschreven in het bevel tot gevangenhouding. Gezien deze overwegingen heeft het hof besloten de voorlopige hechtenis op te heffen en de beschikking van de rechtbank te vernietigen. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, aanwezig waren. De beschikking is op 10 juni 2010 gegeven door de voorzitter en twee raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, ZESDE MEERVOUDIGE STRAFKAMER
BESCHIKKING in raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
VERDACHTE,
geboren te Y op X,
wonende te Z,
thans verblijvende in het huis van bewaring Het Schouw te Amsterdam,
tegen de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 17 mei 2010, voor zover houdende bevel tot zijn gevangenhouding voor de duur van 90 dagen.
De feiten en de rechtsgang
Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank te Amsterdam van 18 mei 2010, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld van voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsvrouw mr. M.J. van Essen in raadkamer op 9 juni 2010.
De beoordeling
Het hof is van oordeel dat op basis van het thans voorhanden strafdossier niet is gebleken van ernstige bezwaren tegen de verdachte met betrekking tot de hem in deze ten laste gelegde feiten, te weten de feitelijke aanranding van de persoon van de Koning en van de vermoedelijke opvolger van de Koning en diens echtgenote danwel de poging hiertoe, één en ander zoals bedoeld in de artikelen 109 en 110 van het Wetboek van Strafrecht.
De handelingen, waarvan de verdachte thans nog in het kader van dit hoger beroep verdacht wordt, te weten het tijdens de nationale dodenherdenking (gedurende de 2 minuten stilte) doordringen in de op de Dam aanwezige menigte en het luidkeels schreeuwen, acht het hof ontoereikend om te spreken van ernstige bezwaren tegen de verdachte (in het licht van de beschikking waarvan beroep).
Van opzet hiertoe, noch voorwaardelijk opzet, is het hof gebleken.
Het hof acht, anders dan de rechtbank en het openbaar ministerie, te weinig verband aanwezig tussen het schreeuwen op de Dam rond 20:00 uur en een mogelijk dreigende uitlating van de verdachte rond 13:15 uur die dag tegenover een medewerkster van een Albert Heijn filiaal (p. 126 e.v. p.v.), mede gelet op de eigen verklaring van de verdachte zowel tegenover de politie (p. 140 e.v. p.v.) als in raadkamer van het hof dat hij zich rond 20:00 uur niet bewust was van de nationale dodenherdenking en de aanwezigheid van de Koningin en de Prins met zijn echtgenote daarbij op de Dam. Hij heeft deze in die hoedanigheid ook niet willen treffen. Dit verband is vereist om de ernstige bezwaren aanwezig te achten.
Het hof merkt ten overvloede op dat het niet uitsluit dat de aan de verdachte verweten feitelijke gedraging in strafrechtelijke zin anders zou kunnen worden geduid en gekwalificeerd, doch het hof is in het kader van dit hoger beroep (beoordeling van het door de rechtbank gegeven bevel tot gevangenhouding) gebonden aan de feiten zoals deze staan omschreven onder 1 en 2 in het bevel tot bewaring en als zodanig zijn overgenomen in het bevel tot gevangenhouding.
Gelet op het bovenstaande acht het hof geen termen aanwezig om de voorlopige hechtenis te laten voortduren.
De beslissing
Het hof:
VERNIETIGT de beschikking waarvan beroep.
HEFT OP de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Deze beschikking is gegeven op 10 juni 2010 in raadkamer van dit hof door
mr. Houben, voorzitter,
mrs. Hartsuiker en Bronkhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Zeiss als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
Amsterdam, 10 juni 2010,
de advocaat-generaal