ECLI:NL:GHAMS:2010:BN8078

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.060.088/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J. Driessen-Poortvliet
  • R.G. Kemmers
  • H.L.L. Neervoort-Briët
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de alimentatieplicht en woonlasten in echtscheidingszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 24 augustus 2010, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem inzake alimentatie. De man is op 19 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 december 2009, waarin een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw is vastgesteld op € 1.141,- per maand. De vrouw heeft op 11 mei 2010 een verweerschrift ingediend en de zaak is op 1 juli 2010 ter zitting behandeld.

De vrouw betwist de stelling van de man dat hij niet samenwoont met zijn nieuwe partner. Zij heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een verhuiskaartje en een foto van de voordeur van de woning van de man. Het hof oordeelt dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet samenwoont, ondanks dat zijn partner niet meer op zijn adres is ingeschreven. De man heeft ook gegriefd tegen de correctie van zijn woonlasten door de rechtbank, maar het hof gaat hier niet op in vanwege gebrek aan onderbouwing.

Het hof concludeert dat de financiële situatie van de man niet zodanig is gewijzigd dat dit leidt tot een lagere draagkracht. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, wat betekent dat de man de alimentatie van € 1.141,- per maand moet blijven betalen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 24 augustus 2010 in de zaak met zaaknummer 200.060.088/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. G.B. de Jong te Hoogezand,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I. Vledder te Purmerend.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 19 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 22 december 2009 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 157775/FA RK 09-1686.
1.3. De vrouw heeft op 11 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 22 juni 2010 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 1 juli 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Bruin.
1.7. Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de man nog zijn jaaropgave over 2009 aan het hof toegezonden.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 1973 gehuwd. Hun huwelijk is op 20 mei 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 22 december 2009 in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1950. Hij heeft een relatie met [x].
Hij is werkzaam in loondienst bij [...]. Blijkens de jaaropgaven over 2008 en 2009 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar respectievelijk € 40.257,- en € 42.305,-. Hij neemt deel aan een spaarloonregeling.
Aan huur en enige servicekosten betaalt hij € 700,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 156,- per maand.
2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1951.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans nog van belang, een door de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw bepaald van € 1.141,- per maand. Deze beschikking is gegeven op het zelfstandig verzoek van de vrouw een uitkering van € 1.158,- te bepalen.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de door hem te betalen uitkering op € 677,- per maand te bepalen.
3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De behoefte van de vrouw aan de door de rechtbank vastgestelde uitkering tot haar levensonderhoud wordt niet betwist en staat derhalve vast.
4.2. Aan de orde is de draagkracht van de man tot betaling van de uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw. De man heeft gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat hij geacht dient te worden zijn woonlasten te delen met zijn nieuwe partner, zodat bij de bepaling van zijn draagkracht slechts met de helft daarvan rekening is gehouden. De man stelt dat hij weliswaar enige tijd heeft samengewoond met zijn nieuwe partner, maar dat zij na kritiek vanuit de omgeving weer apart zijn gaan wonen. De nieuwe partner woont bij haar moeder in, aldus de man. Er is derhalve geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zodat met zijn gehele woonlast rekening dient te worden gehouden, aldus de man.
4.3. Het hof stelt voorop dat voor de vraag of de man geacht kan worden zijn woonlasten te kunnen delen, dient te worden beoordeeld of hij samenwoont. Anders dan de man stelt, is daarbij niet relevant of aan de aanvullende eisen die artikel 1:160 BW bij die samenwoning stelt in casu is voldaan.
4.4. De vrouw heeft de stelling van de man dat hij niet samenwoont gemotiveerd betwist. Zij heeft daartoe een verhuiskaartje in het geding gebracht waarop staat dat de man en zijn partner gaan samenwonen, een foto van de voordeur van de woning van de man met daarop een naambordje met de naam van de man en zijn partner, alsmede een afschrift van een en/of rekening op naam van de man en zijn partner.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij nog verklaard dat wanneer de dochter van partijen bij de man op bezoek is, de nieuwe partner ook altijd in de woning aanwezig is. Dit laatste heeft de man niet weersproken. Het hof is van oordeel dat de man, gelet op voormelde gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet samenwoont met zijn nieuwe partner. Dat de partner thans niet meer is ingeschreven op zijn adres, doet daar niet aan af. Voor zover de man heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte zijn woonlasten heeft gecorrigeerd met een bedrag van € 100,- per maand, gaat het hof daaraan voorbij bij gebrek aan voldoende onderbouwing. Nu de door de man opgeworpen grief niet slaagt en zijn huidige financiële situatie tegenover die ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking niet zodanig is gewijzigd dat deze een lagere draagkracht met zich brengt, leidt dit ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, R.G. Kemmers en H.L.L. Neervoort-Briët in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2010.