GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 14 september 2010 in de zaak met zaaknummer 200.062.315/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H. van Lingen te Alkmaar,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. F.R. Menso te Alkmaar.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 12 april 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 januari 2010 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 113185 / FA RK 09-724.
1.3. De vrouw heeft op 30 mei 2010 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De man heeft op 13 juli 2010 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.5. De man heeft op 5 augustus 2010 nadere stukken ingediend.
1.6. De vrouw heeft op 16 augustus 2010 nadere stukken ingediend.
1.7. De zaak is op 19 augustus 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.8. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2.1. Uit de relatie van partijen is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2002. De vrouw heeft het ouderlijk gezag over [de minderjarige]. Bij beschikking van 17 januari 2007 is het gerechtelijk vaderschap van de man met betrekking tot [de minderjarige] vastgesteld. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2. Bij beschikking van 17 januari 2007 van de rechtbank Alkmaar is een door de man met ingang van de datum van die beschikking te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 200,- per maand bepaald.
2.3. Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1974. Hij is alleenstaand.
2.5. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1979. Zij vormt samen met [de minderjarige] een eenoudergezin.
Zij ontvangt een Wajong uitkering van € 1.082,- netto per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de vrouw, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 17 januari 2007, bepaald dat de man met ingang van 1 juli 2009 € 400,- per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
In principaal hoger beroep
3.2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar inleidend verzoek, althans haar verzoek af te wijzen, althans de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] vast te stellen op een zodanig bedrag, lager dan de bij de bestreden beschikking vastgestelde bijdrage, en met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten.
3.3. De vrouw verzoekt de grieven van de man te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep
3.4. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man € 500,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], dan wel een zodanige bijdrage, voor zover meer dan € 400,- per maand, als het hof juist zal achten.
3.5. De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
In principaal en in incidenteel hoger beroep
4.1. In geschil is of er sprake is van wijziging van omstandigheden. Verder is aan de orde de vraag welke bijdrage de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te voldoen en staan de behoefte van [de minderjarige] en de draagkracht van de man ter discussie. De grieven van de man en de vrouw lenen zich, gelet op hun onderlinge samenhang, voor gezamenlijke behandeling.
4.2. In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een wijziging van omstandigheden - naar het hof begrijpt in de zin van artikel 1:401 Burgerlijk Wetboek (BW) - die verhoging van de door hem te betalen bijdrage voor [de minderjarige] rechtvaardigt. Door de vrouw is geen (relevante) wijziging van omstandigheden aangedragen, aldus de man.
De vrouw stelt dat door een tweetal nadien opgetreden wijzigingen van omstandigheden de eerder vastgestelde bijdrage heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Ter staving van haar stelling heeft de vrouw ingebracht dat zij sinds juli 2009 een Wajong uitkering ontvangt, die aanzienlijk minder bedraagt dan de Wwb-uitkering die zij daarvoor ontving, alsmede dat de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] wegens zijn opgroeien zijn gestegen. [de minderjarige] volgt speciaal onderwijs, hetgeen hoge kosten met zich brengt, aldus de vrouw.
4.3. Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kunnen partijen verzoeken een rechterlijke uitspraak bij latere rechterlijke uitspraak te wijzigen of in te trekken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Door het hof dient vooreerst beoordeeld te worden of sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan een herbeoordeling van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient plaats te vinden.
4.4. Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat haar inkomen is afgenomen, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man in hoger beroep, onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op haar weg gelegen voldoende verifieerbare stukken met betrekking tot de daling van haar inkomen te overleggen. Niet duidelijk is in hoeverre de vrouw sinds juli 2009 daadwerkelijk minder te besteden heeft. Daarnaast beschikt het hof niet over gegevens waaruit de behoefte van [de minderjarige] in 2007 kan worden afgeleid, noch over gegevens waaruit de door de vrouw gestelde toegenomen kosten ten behoeve van [de minderjarige] in de jaren daarna kunnen worden vastgesteld. Het door de vrouw als productie 9 bij verweerschrift overgelegde overzicht van haar huidige maandelijkse baten en lasten is hiertoe onvoldoende.
Gelet op het vorenstaande heeft de vrouw naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die herbeoordeling van de door de rechtbank bij beschikking van 17 januari 2007 bepaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] rechtvaardigt, zodat het hof aan de beoordeling van de overige grieven van partijen niet toekomt. De bestreden beschikking zal derhalve worden vernietigd en het inleidend verzoek van de vrouw alsnog worden afgewezen.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
in principaal hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af;
in incidenteel hoger beroep
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, H.L.L. Neervoort-Briët en J.E. Doek in tegenwoordigheid van mr. R.M. van Diepen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2010.