parketnummer: 23-005065-09
datum uitspraak: 14 oktober 2010
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-447984-08 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats]op [1987]
adres: [woonplaats] (verblijfadres),
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 15 september 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 19 mei 2010, 26 juli 2010 en 30 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen ter terechtzitting van respectievelijk 26 maart 2009 en 15 september 2009 is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair: hij op of omstreeks 18 december 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes (meermalen) in het gezicht en/of in de handen heeft gestoken/gesneden, welke vorenomschreven poging tot doodslag werdgevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging tot diefstal (van een handtas met inhoud, toebehorende aan die [slachtoffer 1]), en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Feit 1 subsidiair: hij op of omstreeks 18 december 2008 te Amsterdam, op of aan de openbare weg, de Postjesweg,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe?igening weg te nemen een handtas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en / of te doen vergezellen en / of te doen volgen van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, de fiets en/of de handtas van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of daaraan heeft getrokken en/of die [slachtoffer 1] (meermalen) in het gezicht heeft gestompt/geslagen en/of die [slachtoffer 1] met een mes (meermalen) in het gezicht en/of in de handen heeft gestoken/gesneden, welk feit voor die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende littekens in het gelaat (van meerdere verticale snijverwondingen) van de haargrens tot aan de wenkbrauwen en/of op de neus en/of op de bovenlip, althans enig letsel ten gevolge heeft gehad;
Feit 2: hij op of omstreeks 13 december 2008 te Amsterdam, op of aan de openbare weg, de Burgemeester Roellstraat, althans op of aan een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe?igening heeft weggenomen een mobiele telefoon en/of een handtas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en /of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging metgeweld hierin bestond(en) dat verdachte de telefoon van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of daarbij opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Geef hier of ik steek je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of die [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het bovenbeen heeft gestoken en/of die [slachtoffer 2] of de grond heeft geduwd en/of de handtas van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of die [slachtoffer 2] met dat mes, althans met dat voorwerp, in een onderarm heeft gestoken, welk feit voor die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in het bovenbeen en/of de onderarm en/of blijvende gevoelloosheid in de onderarm, althans enig letsel ten gevolge heeft gehad;
Feit 3 primair: hij op of omstreeks 13 december 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, die [slachtoffer 3] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek heeft gestoken/gesneden welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (van een schoudertas met inhoud, toebehorende aan die [slachtoffer 3]), en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Feit 3 subsidiair: hij op of omstreeks 13 december 2008 te Amsterdam op of aan de openbare weg, de Noordzijde, in elk geval op of aan een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe?igening heeft weggenomen een schoudertas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte v??r die [slachtoffer 3] op het fietspad is gaan staan en/of die [slachtoffer 3] aldus de weg heeft versperd en/of opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd: "Geld, geef me je geld" en/of "Geef je geld of ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of de schoudertas van die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en/of daaraan heeft getrokken en/of die [slachtoffer 3] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek heeft gestoken/gesneden; welk feit voor die [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in de hals (van eenverticale snijverwonding) van ongeveer 5 centimeter, althans enig letsel ten gevolge heeft gehad;
Feit 4: hij op of omstreeks 13 december 2008 te Amsterdam op of aan de openbare weg, de Burgemeester Eliasstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe?igening heeft weggenomen een handtas (met inhoud) en/of een pakje sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 4] heeftgezegd: "Geef me je telefoon, ik heb een pistool en anders schiet ik", althans woorden van gelijkedreigende aard of strekking, en/of aan de handtas van die [slachtoffer 4] heeft getrokken en/of die [slachtoffer 4] een knietje tegen het bovenbeen heeft gegeven en/of die [slachtoffer 4] in het gezicht heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer 4] ten val is gekomen;
Feit 5: hij op of omstreeks 12 december 2008 te Amsterdam op of aan de openbare weg, de Burgemeester Roellstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een schoudertas (met inhoud) en/of een mobiele telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [slachtoffer 5] van achteren heeft benaderd en/of haar van achteren heeft vastgepakt en/of haar op haar rechterhand heeft getikt en/of die [slachtoffer 5] een mes heeft getoond en/of (op minder dan 1 meter afstand van die [slachtoffer 5]) opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd: "Geef me al je spullen, geef me alles wat je hebt" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of daarbij aanstalten heeft gemaakt naar voren te stappen (in de richting van die [slachtoffer 5]);
Feit 6: hij op of omstreeks 19 september 2008 te Amsterdam op of aan de openbare weg, de Piet Mondriaanstraat, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe?igening heeft weggenomen een vest en/of een portemonnee (met inhoud) en/of eengeldbedrag van 700 euro en/of een horloge en/of drie mobiele telefoons (merk: Samsung) en/of vier bankpassen en/of een paspoort en/of twee kentekenbewijzen en/of een sleutel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aanverdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s) een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben doorgeladen en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 6] heeft/hebben gezet en/of die [slachtoffer 6] (met dat pistool/voorwerp) tegen het (achter)hoofd heeft/hebben geslagen en/of tegen die [slachtoffer 6] heeft/hebben geroepen: "U moet uw geld afgeven" en/of "je geld of ik schiet", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of die [slachtoffer 6] in het gezicht heeft /hebben gestompt/geslagen en/of die [slachtoffer 6] tegen de borst en/of het hoofd, althans tegen het lichaam, heeft/hebben geschopt/getrapt;
Feit 7: hij op of omstreeks 24 september 2008 te Amsterdam, op of aan de openbare weg, de Johan Jongkindstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe?igening heeft weggenomen een bankpasmet bijbehorende pincode en/of een mobiele telefoon (merk: Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan(een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s) - met een mes en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkende voorwerp, in zijn/hun handen op het fietspad op die [slachtoffer 7] is zijn afgelopen en/of - die [slachtoffer 7] bij een arm heeft/hebben vastgepakt en/of die [slachtoffer 7] aldus heeft/hebben gedwongen om te stoppen (met fietsen) en/of - tegen die [slachtoffer 7] heeft/hebben gezegd: "Als je mee werkt gebeurt er niets" en/of - dat vuurwapen, althans dat voorwerp, tegen de rug en/of de nek van die [slachtoffer 7] heeft/hebben gedrukt en/of tegen die [slachtoffer 7] heeft/hebben gezegd: "Geef me je spullen" en/of die [slachtoffer 7] bij de armen vastgepakt en/of aldus gedwongen om mee te lopen en/of tegen die [slachtoffer 7] heeft/hebben gezegd: "Ga liggen en stil zijn" en/of toen die [slachtoffer 7] op de grond lag, met een sjaal de handen van die [slachtoffer 7] op de rug heeft/hebben vastgebonden en/of aan die [slachtoffer 7] heeft/hebben gevraagd, wat haar pincode was, en/of gedreigd dat ze haar dood zouden schieten als ze de verkeerde pincode zou geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt, nu het hof op onderdelen tot andere beslissingen over het bewijs komt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 primair:
hij op 18 december 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk[benadeelde 1][slachtoffer 1] van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes meermalen in het gezicht heeft gesneden, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten een poging tot diefstal, en wel van een handtas met inhoud, toebehorende aan die [slachtoffer 1], en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
Feit 2:
hij op 13 december 2008 te Amsterdam, op de openbare weg, de Burgemeester Ro?llstraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en een handtas met inhoud toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte de telefoon van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en daarbij opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Geef hier of ik steek je", en die [slachtoffer 2] met een scherp en/of puntig voorwerp, in het bovenbeen heeft gestoken en die [slachtoffer 2] op de grond heeft geduwd, de handtas van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en die [slachtoffer 2] met dat voorwerp in een onderarm heeft gestoken, welk feit voor die [slachtoffer 2] enig letsel ten gevolge heeft gehad;
Feit 3 primair:
hij op 13 december 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, die [slachtoffer 3] met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek heeft gestoken, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een schoudertas met inhoud, toebehorende aan die [slachtoffer 3], en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden;
Feit 4:
hij op 13 december 2008 te Amsterdam op de openbare weg, de Burgemeester Eliasstraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een handtas met inhoud en een pakje sigaretten toebehorende aan [slachtoffer 4], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die van Alst, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte opzettelijk dreigend tegen die van Alst heeft gezegd: "Geef me je telefoon, ik heb een pistool en anders schiet ik", en aan de handtas van die van Alst heeft getrokken en die van Alst een knietje tegen het bovenbeen heeft gegeven en in het gezicht heeft geslagen, waardoor die van Alst ten val is gekomen;
Feit 5:
hij op 12 december 2008 te Amsterdam op de openbare weg, de Burgemeester Roëllstraat, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een schoudertas met inhoud en een mobiele telefoon, toebehorende aan die [slachtoffer 5], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 5] van achteren heeft benaderd en op minder dan 1 meter afstand van die [slachtoffer 5] opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd: "Geef me al je spullen, geef me alles wat je hebt" en daarbij aanstalten heeft gemaakt naar voren te stappen in de richting van die [slachtoffer 5];
Feit 6:
hij op 19 september 2008 te Amsterdam op de openbare weg, de Piet Mondriaanstraat, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een vest, een portemonnee, een geldbedrag, een horloge, drie mobiele telefoons (merk: Samsung), vier bankpassen, een paspoort, twee kentekenbewijzen en een sleutel, toebehorende aan [slachtoffer 6], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte en zijn mededader een pistool hebben doorgeladen en tegen het hoofd van die [slachtoffer 6] hebben gezet en die [slachtoffer 6] met dat pistool tegen het achterhoofd hebben geslagen en tegen die [slachtoffer 6] hebben geroepen: "U moet uw geld afgeven" en "je geld of ik schiet" en die [slachtoffer 6] in het gezicht hebben gestompt en die [slachtoffer 6] tegen de borst en het hoofd hebben geschopt;
Feit 7:
hij op 24 september 2008 te Amsterdam, op de openbare weg, de Johan Jongkindstraat, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bankpas en een mobiele telefoon (merk: Samsung), toebehorende aan [slachtoffer 7], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders
- met een vuurwapen in hun handen op het fietspad op die [slachtoffer 7] zijn afgelopen en
- die [slachtoffer 7] bij een arm hebben vastgepakt en die [slachtoffer 7] aldus hebben gedwongen om te stoppen en
- tegen die [slachtoffer 7] hebben gezegd: "Als je meewerkt gebeurt er niets" en
- dat vuurwapen tegen de rug en de nek van die [slachtoffer 7] hebben gedrukt en
- tegen die [slachtoffer 7] hebben gezegd: "Geef me je spullen" en die [slachtoffer 7] bij de armen hebben vastgepakt en aldus gedwongen om mee te lopen en
- tegen die [slachtoffer 7] hebben gezegd: "Ga liggen en stil zijn" en
- toen die [slachtoffer 7] op de grond lag, met een sjaal de handen van die [slachtoffer 7] op de rug hebben vastgebonden.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De verdachte heeft met betrekking tot de ten laste gelegde feiten 1 subsidiair, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 een bekennende verklaring afgelegd bij de politie, de rechter-commissaris en ter zitting in eerste aanleg. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij deze bekentenissen herhaald. De raadsvrouw van de verdachte heeft met betrekking tot enkele van de feiten (bewijs) verweer gevoerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde, samengevat, het volgende aangevoerd.
De raadsvrouw is van mening dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad de aangeefster [slachtoffer 1] te doden. De verdachte heeft verklaard dat hij op die dag een mes bij zich had om zich te verdedigen. Toen hij [slachtoffer 1] van haar tas probeerde te beroven, heeft zij hem in het gezicht geslagen. De verdachte heeft tijdens de daarop volgende worsteling die slag afgeweerd, door de hand van [slachtoffer 1] weg te slaan. Daarbij heeft hij haar in het gezicht gesneden met het mes. De verdachte heeft [slachtoffer 1] niet gestoken met het mes, hetgeen ook blijkt uit de foto's die zich in het dossier bevinden; [slachtoffer 1] heeft geen steekwonden in het gezicht, maar snijwonden. Hieruit volgt, volgens de raadsvrouw, dat de verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw, samengevat, aangevoerd dat het ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel van de aangeefster [slachtoffer 2] niet kan worden bewezen, nu dit letsel niet onherstelbaar is gebleken, noch langdurige arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt. De raadsvrouw is van mening dat de verdachte voor dit deel van het onder feit 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Voor wat betreft de feiten 3, 4 en 5 heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Met betrekking tot feit 6 heeft de raadsvrouw, kort samengevat, aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangever met een pistool op het hoofd heeft geslagen, noch dat hij de aangever tegen het hoofd heeft geschopt. De verdachte heeft deze handelingen ontkend. Hij heeft wel bekend de aangever te hebben geslagen en beroofd. Hij heeft verklaard dat de mededader de aangever heeft geschopt toen die op de grond lag. De verdachte dient daarom van de bovengenoemde onderdelen van het ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Met betrekking tot feit 7 heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. De aangeefster heeft verklaard dat zij door de verdachte is bedreigd met een mes en een vuurwapen. De verdachte heeft bekend de aangeefster te hebben bedreigd met het vuurwapen, echter hij heeft gesteld dat hij hierbij geen mes heeft gebruikt. De raadsvrouw acht de bedreiging met het mes niet bewezen en is van mening dat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1 primair
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe acht het hof het volgende van belang.
In de nacht van 17 op 18 december te Amsterdam had de verdachte het voornemen de aangeefster [slachtoffer 1] van haar tas te beroven. Hij had een stalen keukenmes bij zich met een lengte van in totaal 32 centimeter (proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2008 met nummer 2008349297-1, p. 57, beslaglijst en foto 2, p. 1065), dat hij in zijn mouw heeft gedaan en vervolgens in zijn rechterhand heeft gepakt (proces-verbaal van verhoor van de verdachte, p. 82). Hij heeft de aangeefster met dat mes bedreigd en vervolgens de tas van de aangeefster vastgepakt (idem). De aangeefster heeft zich hiertegen verzet; zij heeft verklaard dat zij de verdachte met de vuist heeft geslagen (proces-verbaal van aangifte, p. 2 van het dossier). Daarop zag zij dat de verdachte met zijn arm naar achteren bewoog en dat zijn hand met meer dan gerichte kracht naar voren kwam. Zij voelde en zag dat de verdachte met zijn hand haar gezicht raakte. Zij heeft gezien en gevoeld dat de verdachte meerdere malen naar haar heeft uitgehaald (p. 2 van het dossier).
Gezien de geneeskundige verklaring in het dossier heeft de aangeefster twee verticale snijverwondingen op het voorhoofd opgelopen, snijverwondingen aan de linkerhand en - pols en krasverwondingen bij de neus en de lip (p. 115 van het dossier). Twee maanden na het voorval had [slachtoffer 1] nog duidelijk waarneembare littekens in het gezicht (proces-verbaal van bevindingen van 20 februari 2009 met nummer 2008349297).
Ter terechtzitting in hoger beroep op 30 september 2010 heeft de verdachte verklaard dat hij heel dichtbij, op ongeveer een halve meter afstand van de aangeefster, zonder erbij na te denken een afwerende beweging heeft gemaakt met het mes in de hand, waarbij hij haar geraakt heeft. De verdachte heeft aldaar voorts verklaard dat de aangeefster iets groter was dan hij.
Het hof leidt uit de inhoud van de bovenvermelde bewijsmiddelen in hun onderlinge samenhang bezien af, dat [slachtoffer 1] gewond is geraakt door snijdende bewegingen van een mes dat de verdachte in handen had.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij maar ??n beweging heeft gemaakt waarbij hij het slachtoffer zou hebben geraakt niet geloofwaardig, gelet op het aantal verwondingen en de hiervoor gerelateerde inhoud van de aangifte.
Indien niettemin als uitgangspunt wordt genomen dat de verdachte, zoals de raadsvrouwe stelt, een afwerende beweging naar [slachtoffer 1] heeft gemaakt en met haar heeft geworsteld, laat dit onverlet dat zijn handelwijze, gericht op het trachten weg te nemen van een tas van de aangeefster, uiterst gevaarzettend is geweest. Hij heeft in een dynamische situatie, met weinig mogelijkheden tot precisie en met een groot mes in zijn hand, op korte afstand een krachtige beweging in de richting van het hoofd -en dus ook in de buurt van de hals en de nek van het slachtoffer- gemaakt en vervolgens nog enkele malen met dit mes op vergelijkbare wijze naar haar uitgehaald, waarbij hij het slachtoffer ook daadwerkelijk heeft geraakt.
Naar het oordeel van het hof was aldus de aanmerkelijke kans aanwezig dat de aangeefster op een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam levensgevaarlijk gewond zou raken.
De verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster door zijn handelen het leven zou laten. Als gevolg hiervan acht het hof bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet op de dood van de aangeefster.
Nu de poging tot doodslag werd vergezeld van een poging tot diefstal en werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van het feit gemakkelijk te maken, komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 2
Met betrekking tot feit 2 is het hof, met de rechtbank, de raadsvrouw en de advocaat-generaal, van oordeel dat, als gevolg van de handeling van de verdachte, de aangeefster enig letsel heeft bekomen. Daar dit letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, zal het hof de verdachte van dit onderdeel van het onder feit 2 ten laste gelegde vrijspreken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 6
De verdachte heeft bij de politie (proces-verbaal van verhoor van 18 december 2008, p. 86) en ook ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij op 19 september 2008 met vier jongens is meegegaan om een overval op een woning te plegen, waarbij hij wist dat ??n van hen een vuurwapen en ??n een nepvuurwapen bij zich droeg. Nadat de voorgenomen overval was mislukt, zijn de verdachte en een van eerdergenoemde personen bij taxichauffeur (snorder) [slachtoffer 6] ingestapt. De verdachte heeft op de bijrijdersstoel plaatsgenomen en de mededader ging achter in de auto zitten (verklaring ter zitting in hoger beroep van 30 september 2010 en proces-verbaal van aangifte, p. 4). Na enige tijd is de aangever gedwongen te stoppen, doordat de verdachte aan de handrem trok en de sleutels uit het contact haalde (proces-verbaal van verhoor, p. 86). De aangever heeft verklaard dat de mededader vervolgens het pistool tegen zijn hoofd zette. Toen hij dit vuurwapen wegduwde, kreeg hij een klap met het wapen op zijn achterhoofd. Buiten de taxi gaf de aangever de verdachte een klap op de kaak, als gevolg waarvan de verdachte de aangever heel hard heeft teruggeslagen, waardoor deze ten val kwam (proces-verbaal van verhoor, p. 86). De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de aangever toen niet meer bewoog, maar dat hij dacht dat hij nog wel leefde. De verdachte heeft tevens verklaard dat de mededader de aangever daarna heeft geschopt, terwijl de aangever op de grond lag. De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat, toen de aangever bewegingloos op de grond lag, de mededader op hem in begon te slaan met zijn vuisten, waarbij hij de borst en het hoofd van de aangever raakte. Daarna begonnen dader 1 en 2 hem te schoppen, aldus de getuige (proces-verbaal van verhoor, onderzoek 13BENOA, nummer 2008262620, p. 22). De verdachte en de mededader zijn ten slotte samen met een aanzienlijke buit weggevlucht. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de buitgemaakte goederen tussen de beide mannen zijn verdeeld.
Het hof is van oordeel dat de aangifte voldoende concreet is en op wezenlijke punten overeenkomt met de verklaring van de getuige. Het hof heeft geen reden om de verklaring van de aangever, dat hij met het wapen op zijn hoofd is geslagen, voor onjuist te houden. Verder is het hof van oordeel dat de verdachte, door - in de wetenschap van het bezit van een (nep)vuurwapen bij de medeverdachte - ook zelf een substanti?le bijdrage te leveren aan de diefstal met geweld en bedreiging met geweld en door zich op geen enkel moment te distanti?ren van de handelingen van de medeverdachte, zodanig bewust, nauw en volledig met hem heeft samengewerkt welke samenwerking gericht was op het gezamenlijk met geweld beroven van de aangever, dat sprake is van het medeplegen van de bewezen verklaarde handelingen. Daaraan doet niet af dat sommige uitvoeringshandelingen feitelijk slechts door de medeverdachte en niet door de verdachte zelf zijn verricht. Het hof acht voorts bewezen dat sprake is geweest van een vuurwapen, nu volgens de aangever sprake was van een pistool en de verdachte ter zitting in eerste aanleg op 15 september 2009 heeft verklaard dat hij nadien heeft gehoord dat het vuurwapen echt was.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 7
Met betrekking tot feit 7 is het hof van oordeel, met de rechtbank en de raadsvrouw, dat in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten zijn gevonden voor de conclusie dat aangeefster niet alleen met een vuurwapen, maar ook met een mes is bedreigd. Als gevolg hiervan zal het hof de verdachte van dit onderdeel van het ten laste gelegde feit vrijspreken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde
poging tot doodslag, vergezeld van enig strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken
ten aanzien van het onder 2 en 4 bewezen verklaarde
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 3 primair bewezen verklaarde
poging tot doodslag, gevolgd door een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden
ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde
ten aanzien van het onder 6 en 7 bewezen verklaarde
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregelen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, het mes onttrokken aan het verkeer en voorts aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de maatregel TBS met dwangverpleging wordt opgelegd.
Met betrekking tot de maatregel TBS is de advocaat-generaal van mening dat uit de over de verdachte opgemaakte rapporten, op grond van de feiten en de verklaringen van de verdachte kan worden geconcludeerd dat bij de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De advocaat-generaal acht daarom de oplegging van deze maatregel zowel wenselijk als noodzakelijk.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat, indien het hof niet overgaat tot het opleggen van de maatregel TBS, de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft het hof verder verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 2], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen de beslissing van de rechtbank zal worden bevestigd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd, kort samengevat, dat de maatregel TBS met dwangverpleging in dit geval niet dient te worden opgelegd, omdat niet is voldaan aan het vereiste gesteld in het eerste lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, op grond van de met betrekking tot de verdachte opgemaakte rapporten, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte tijdens de ten laste gelegde periode lijdende was aan een ziekelijke stoornis, dan wel een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Verder heeft de raadsvrouw in het kader van een strafmaatverweer - kort samengevat - naar voren gebracht dat de verdachte is bedreigd door een drugsbende waarmee hij zaken heeft gedaan.
De verdachte zou drugs vervoeren en toen dit mis ging werden de verdachte en zijn familie bedreigd. Het is niet ondenkbaar dat hij om deze reden de overvallen heeft gepleegd, aldus de raadsvrouwe. De raadsvrouw heeft het hof verzocht in matigende zin rekening te houden met het bovenstaande.
Ten slotte heeft de raadsvrouw het hof verzocht om, kort gezegd, in de strafmaat tevens rekening te houden met het feit dat de verdachte geen levensdelicten heeft gepleegd, openheid van zaken heeft gegeven over alle feiten en spijt heeft betuigd.
De raadsvrouw heeft de hoogte van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] betwist. Verder heeft zij aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet eenvoudig van aard is, waardoor de benadeelde deels niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar vordering.
Overwegingen met betrekking tot de geestvermogens van de verdachte en de rapporten
De verdachte is, gezien een hem betreffende Ketenkaart Jongeren van 19 december 2008, vanaf zijn negende jaar in aanraking gekomen met politie en justitie. Uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 mei 2010 blijkt dat hij vanaf het jaar 2000 verschillende malen is veroordeeld tot jeugddetentie, wegens onder meer diefstal met geweld en bedreiging met geweld tegen personen. Op 5 juli 2004 is hem, naast jeugddetentie, de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. Deze maatregel werd vanaf april 2006 ten uitvoer gelegd. Op 5 februari 2008 is de maatregel vervolgens aansluitend met zes maanden verlengd. Per 5 augustus 2008 is, volgens genoemde Ketenkaart, de maatregel be?indigd, waarna korte tijd later de onderliggende feiten hebben plaatsvonden. De verdachte is, naar eigen zeggen op de terechtzitting in hoger beroep, vervolgens in de drugshandel gegaan, omdat hij niet snel een baan kon vinden.
Met betrekking tot de verdachte heeft het hof kennis genomen van de navolgende psychologische en psychiatrische rapporten, opgemaakt tussen 2001 en 2009:
* Pro Justitia -rapport van J.A. Abraham, psycholoog, van 11 augustus 2001;
* Pro Justitia -rapport van W.J. Vos, kinder- en jeugdpsychiater, van 13 december 2002;
* Pro Justitia -rapport van S.I. Schellekens, psycholoog, van 13 december 2002;
* Rapport Raadsonderzoek strafzaken, Raad voor de Kinderbescherming, van 3 december 2003;
* Pro Justitia -rapport van R.A. Sterk, klinisch psycholoog /psychotherapeut, van 13 april 2004;
* Pro Justitia -rapport van W.J. Vos, kinder- en jeugdpsychiater van 22 april 2004;
* Rapport multidisciplinair diagnostisch onderzoek van A.J. Bakker, psycholoog, en R. Bijkerk, kinder en jeugdpyschiater, JJI De Hartelborgt, 18 juli 2007;
* Pro Justitia -rapport van R.S. Turk, GZ-psycholoog, van 19 januari 2009, met betrekking tot deze strafzaak;
* Pro Justitia -rapport van T.J. Holwerda, psychiater, van 7 februari 2009, met betrekking tot deze strafzaak;
* Pro Justitia- rapport van het Pieter Baan Centrum van 4 september 2009 met betrekking tot deze strafzaak;
* rapport van C. Vrugteveen, Vrugteveen forensische expertise, van 14 september 2009.
De verdachte heeft vanaf 2007 geweigerd medewerking te verlenen aan verschillende onderzoeken als bedoeld in het tweede lid van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
In de zomer van 2009 is de verdachte in het kader van de onderhavige strafzaak ter observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) geplaatst. In september 2009 hebben psychiater J.M.J.F. Offermans en psycholoog J.M. Oudejans geconcludeerd dat, aangezien de verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek, geen advies kon worden uitgebracht omtrent de wenselijkheid of noodzakelijkheid tot het al dan niet opleggen van de maatregel TBS. Niet kon, als gevolg van de weigering van de verdachte aan het onderzoek mee te werken, worden vastgesteld dat de verdachte, ten tijde van de tenlastegelegde en bewezen verklaarde feiten, leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de enkele weigering van de verdachte om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek in het kader van Pro Justitia rapportage, geen belemmering mag vormen om de maatregel TBS op te leggen.
Om de maatregel TBS te kunnen opleggen dient, ingevolge het eerste lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, onder meer de vraag te worden beantwoord of bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. In het geval dat een verdachte weigert om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek, kan de rechter zich bij de beantwoording van deze vraag baseren op rapporten uit het verleden. Ook is het mogelijk dat aan de hand van de feiten en de verklaringen van de verdachte kan worden geconcludeerd dat sprake was van een stoornis ten tijde van het plegen van de feiten.
De advocaat-generaal heeft gemotiveerd bepleit dat en waarom de verdachte zou lijden aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Het hof heeft, op basis van de in het verleden opgemaakte rapporten, niet kunnen vaststellen dat bij de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten sprake was van, kort gezegd, een psychische stoornis. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit de rapporten vanaf 2001 tot 2005 kan worden afgeleid dat bij de verdachte, die toen nog minderjarig was, sprake was van een ontwikkeling naar een persoonlijkheidsstoornis. In het rapport uit 2001 is door psycholoog Abraham een gedragsstoornis, een antisociale gedragsstoornis en een acculturatie en identiteitsprobleem bij een verwaarloosde puber vastgesteld. Psychiater Vos heeft in het rapport van 2002 geconcludeerd dat sprake was van een ernstige gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. In 2004 is een antisociale gedragsstoornis gediagnosticeerd en is de verdachte omschreven als een secundair, mogelijk primair, fundamenteel relatiegestoorde jongeman. In het rapport van De Hartelborgt van de hand van de psycholoog Bakker en de kinder- en jeugdpsychiater Bijkerk van 2007 is geconcludeerd dat de verdachte, toen meerderjarig, lijdende was aan een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis, gepaard gaande met een verstoorde agressieregulatie.
In het rapport van de psycholoog R.S. Turk, van 19 januari 2009, heeft hij geconcludeerd dat hij vermoedt dat sprake is van persoonlijkheidspathologie naast middelenafhankelijkheid. Hij heeft geadviseerd de verdachte klinisch te laten observeren.
Psychiater Holwerda heeft in zijn rapport van 7 februari 2007 geconcludeerd dat er aanwijzingen bestaan voor de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis, voor een beneden gemiddelde intelligentie en voor recent alcohol- en middelen gebruik.
In het rapport van het PBC is vastgesteld dat de beschikbare informatie over de levensgeschiedenis en ontwikkeling van de verdachte een aantal elementen bevat die wijzen op een antisociale ontwikkeling tegen de achtergrond van een (sterk) verwaarlozend, onveilig en onberekenbaar opvoedingsklimaat. Of deze antisociale ontwikkeling in een antisociale persoonlijkheidsstoornis is uitgemond, kan vanwege verdachtes weigering aan het onderzoek mee te werken niet worden beoordeeld. De diagnoses in de rapporten van 2001, 2002, 2004 en 2007 -zoals hiervoor weergegeven- kunnen volgens het PBC-rapport vanwege de weigering van het onderzoek niet worden getoetst, onderschreven of verworpen dan wel aangepast. Verdachtes functioneren op de afdeling is gedragskundig gezien niet bijzonder opmerkelijk en op zichzelf beschouwd strikt onvoldoende om diagnostische conclusies aan te verbinden. De vraag of de verdachte lijdt of ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een stoornis kan niet worden beantwoord.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde leed aan een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het hof komt tot dit oordeel gelet op de bevindingen van de deskundigen van het PBC, die op basis van de eerdere rapporten, klinische observatie van de verdachte en na kennisneming van alle over de verdachte opgemaakte rapporten, het dossier en de aard en ernst van de ten laste gelegde feiten, een dergelijke stoornis niet hebben kunnen vaststellen. Daaraan doet niet af dat in eerdere rapporten wel onder meer de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis is gesteld, omdat - gelet op het tijdsverloop en zoals ook de psychiater Holwerda al schreef - zich sindsdien verdere ontwikkelingen of veranderingen in het psychiatrisch beeld en de persoonlijkheid van de verdachte kunnen hebben voorgedaan. Daarbij speelt tevens een rol dat de verdachte nog minderjarig was toen een groot deel van de rapporten over hem werd opgemaakt, dat wil zeggen dat de persoonlijkheid van de verdachte toen nog in ontwikkeling was. De aard en ernst van de gepleegde strafbare feiten, in onderling verband gezien met de door de verdachte afgelegde verklaringen leiden evenmin tot de conclusie dat de verdachte ten tijde van de onderliggende feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Als gevolg hiervan zal het hof niet overgaan tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Overwegingen omtrent de op te leggen straf en maatregelen
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de zeven bewezen verklaarde feiten in een relatief korte periode en veelal op zeer gewelddadige wijze gepleegd. Door het daadwerkelijke/potentiële gevaar dat van zijn handelen en de aard van de geweldsmiddelen uitging, hadden enkele door de verdachte gepleegde berovingen zonder meer tot nog ernstiger gevolgen kunnen leiden. Dat deze gevolgen niet zijn ingetreden, is slechts aan het toeval te danken. De feiten zijn gepleegd in het donker, op de openbare weg. De verdachte heeft het merendeel van zijn slachtoffers met een mes dan wel vuurwapen bedreigd, (ernstig) mishandeld en beroofd. Enkele van de slachtoffers zullen mogelijk blijvende littekens in het gelaat, dan wel de hals, van het toegebrachte letsel overhouden. Duidelijk is voorts dat de verdachte al zijn slachtoffers angst en schrik heeft aangejaagd en hen het gevoel van vrijheid en onbevangenheid heeft ontnomen dat mensen in een open, leefbare samenleving behoren te hebben. In plaats daarvan hebben zij lange tijd - en naar de ervaring leert, zullen zij ook in de toekomst nog - gevoelens van onveiligheid ervaren.
Gelet op hetgeen de verdachte heeft verklaard ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, sluit het hof niet uit dat de verdachte en zijn familie inderdaad een zekere druk/dreiging hebben ervaren van een criminele organisatie die een geldbedrag van hem zou opeisen.
Dit laat echter onverlet de laakbaarheid van zijn keuze om aan geld te komen door toevallig passerende vrouwen en een taxichauffeur gewelddadig te beroven en hen daarbij letsel toe te brengen, zoals bewezen is verklaard.
Het hof acht de kans op recidive zeer groot, mede gelet op de ernst van de feiten en de justiti?le documentatie van de verdachte. Blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 mei 2010 is de verdachte eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. Deze veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden om de onderliggende feiten te plegen.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen en mede in het licht van de omstandigheid dat het hof, anders dan de rechtbank, het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen acht, acht het hof enerzijds een aanzienlijk hogere vrijheidsbenemende straf passend dan die welke de rechtbank heeft opgelegd. Het hof zal anderzijds echter in het voordeel van de verdachte meewegen dat hij met betrekking tot alle feiten openheid van zaken heeft gegeven en daarnaast spijt heeft betuigd aan de slachtoffers, welke spijtbetuiging oprecht op het hof is overgekomen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerp, het mes, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het onder 1 primair bewezen verklaarde met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33a, 33b, 36f, 45, 57, 288, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij[benadeelde 1][slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot een voorschot op de vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder feit 1 primair ten laste gelegde. Het hof verstaat dit aldus, dat de benadeelde partij zich voor een deel van haar vordering heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft de hoogte van de vordering alsnog betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. Het hof is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat gelet op de blijvend ontsierende, niet te bedekken littekens in het gezicht van deze jonge vrouw, de vordering voor wat betreft de vergoeding van immateriële schade niet bovenmatig is.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot een voorschot op de vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde. Het hof verstaat dit aldus, dat de benadeelde partij zich voor een deel van haar vordering heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft de vordering in hoger beroep bij het hof alsnog ten dele betwist. De raadsvrouw heeft gesteld dat de vordering niet van eenvoudige aard is, hetgeen reeds zou blijken uit de omvang van de vordering, te weten 47 pagina's. Tevens blijkt uit de bijlage 11 dat de vordering niet de verdachte betreft en betwist de raadsvrouw de opgave van goederen in bijlage 9. De raadsvrouw wijst voorts op een fout in de optelling. Ten slotte stelt zij dat de posten met betrekking tot derving van inkomsten, telefoonkosten en huishoudelijke hulp niet eenvoudig van aard zijn.
Het hof stelt, mede op grond van de mededeling van de benadeelde partij dienaangaande ter zitting allereerst vast dat de betreffende vordering is ingediend in de strafzaak met betrekking tot de verdachte en ook op hem betrekking heeft. Dat in bijlage 11, kennelijk abusievelijk, een andere naam is genoemd doet hieraan niet af.
Met de raadsvrouw constateert het hof voorts dat in het aanvankelijk door de benadeelde partij verzochte totaal bedrag een rekenfout is geslopen. Dit betreft mogelijkerwijs het verschil tussen de geclaimde totaal-kosten ad € 3.162,43 en de som van de onder 4b van het voegingsformulier opgevoerde kosten ter hoogte van € 3.057,70; zijnde het in de toelichting telefoonkosten toegelichte, doch uiteindelijk bij de posten niet gevorderde bedrag ad € 104,73 voor extra telefoonkosten. Gelet op hetgeen hieronder zal worden bepaald ten aanzien van de vaststelling van het toe te wijzen bedrag kan hieraan echter voorbij worden gegaan.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak, nu de gevorderde schade slechts uit zes, niet inhoudelijk door de verdachte gemotiveerd bestreden, posten bestaat, welke afdoende zijn onderbouwd. Hieraan doet het aantal bijlagen niet af.
Het hof acht de navolgende onderdelen van de vordering van zo eenvoudige aard, dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak:
- smartengeld ad € 2.000, 00;
- reiskosten ad € 47,28;
- huishoudelijke hulp van € 600,00;
- eigen risico schadeverzekering ad € 100,00;
- kosten zonder nut (sportschool) ad € 158,00,
derhalve in totaal een bedrag van € 2. 905,28.
Het hof merkt hierbij op dat de goederen, genoemd in bijlage 9, de inhoud van de tas van het slachtoffer betreffen. Ten aanzien van deze goederen wordt, als verzocht, slechts het na aftrek van de ontvangen verzekeringspenningen (zie afschrift Postbank opgenomen bij bijlage 9) overblijvende bedrag ad €100,- in aanmerking genomen.
Ten aanzien van de kosten van huishoudelijke hulp overweegt het hof dat aannemelijk is, dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit gedurende drie weken geen huishoudelijk werk heeft kunnen verrichten en aangewezen is geweest op de zorg van een familielid. Vast staat immers dat zij door het handelen van de verdachte letsel aan een been en een arm heeft opgelopen, terwijl uit de overgelegde stukken volgt dat er sprake was van een sensibiliteitsstoornis aan de rechterarm en "trekken" met het been (bijlage 4 bij de vordering, verslag arbodienst Maetis van 29/12/2008). Bovendien staat als onbestreden vast dat zij de zorg droeg voor een toen drie jarig kind. De benadeelde partij heeft dit gedeelte van haar vordering onderbouwd met een weergave van normbedragen uit een richtlijn van de letselschade raad met betrekking tot vergoeding van huishoudelijke hulp door mantelzorg (zorg door familie). Nu het gevorderde bedrag het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en nu de hoogte van dit bedrag inhoudelijk niet is bestreden, zal ook dit gedeelte van de vordering worden toegewezen zoals gevorderd.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot het bedrag van € 2.905, 28, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen.
Ten aanzien van het verlies van arbeidsvermogen, bestaande uit gederfde overuren en misgelopen wachtgeld, overweegt het hof dat deze kosten niet van zo eenvoudige aard zijn dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van het toegewezen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot een voorschot op de vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte 3 primair ten laste gelegde. Het hof verstaat dit aldus, dat de benadeelde partij zich voor een deel van haar vordering heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat zij blijft bij de eerder door haar ingediende vordering.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen en nog niet terug gegeven voorwerp, te weten: het mes.
Gelast de bewaring van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende, te weten: de nummers 5, 7, 8, 9, 10 en 11 op de beslaglijst, te weten respectievelijk de cd rom, de handschoen, het paspoort, het kentekenbewijs, het verzekeringsbewijs en de simkaart.
Ten aanzien van de benadeelde partij[benadeelde 1][slachtoffer 1]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het onder 1 primair bewezen verklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan[benadeelde 1][slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 2.503,43 (tweeduizend vijfhonderddrie euro en drieënveertig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 2.503,43 (tweeduizend vijfhonderddrie euro en drieënveertig cent), zulks ten behoeve van[benadeelde 1][slachtoffer 1].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het onder 2 bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR € 2.905,28 (tweeduizend negenhonderd en vijf euro en achtentwintig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR € 2.905,28 (tweeduizend negenhonderd en vijf euro en achtentwintig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer 2].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 39 (negenendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het 3 primair bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 1.926,05 (duizend negenhonderdzesentwintig euro en vijf cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 1.926,05 (duizend negenhonderdzesentwintig euro en vijf cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer 3].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 29 (negenentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 5]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het onder 5 bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 5], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 94,50 (vierennegentig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 94,50 (vierennegentig euro en vijftig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer 5].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1(een) dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.F. van Manen, mr. F.M.D. Aardema en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 oktober 2010.
[verdachte] /23-005065-09