ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4664

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.064.778-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.G. Kemmers
  • G.J. Driessen-Poortvliet
  • F.A.A. Duynstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behoefte van meerderjarige student in alimentatiezaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 12 oktober 2010, gaat het om de vraag of een meerderjarige student, hier aangeduid als [de zoon], recht heeft op een bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud en studie van zijn vader. De appellant, [de zoon], is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin zijn verzoek om een maandelijkse bijdrage van € 500,- werd afgewezen. De vader, die sinds 1989 gescheiden is van de moeder van [de zoon], heeft eerder een bijdrage van € 250,- per maand betaald tot [de zoon] 21 jaar werd. De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [de zoon] en vraagt om niet-ontvankelijkheid of afwijzing van het verzoek.

Tijdens de zitting op 1 september 2010 is [de zoon] niet verschenen, hoewel hij behoorlijk was opgeroepen. Het hof heeft vastgesteld dat [de zoon] momenteel twee studies volgt aan de Universiteit van Amsterdam, maar dat hij door deze studies en fysieke beperkingen niet in staat is om een inkomen te verwerven. Het hof overweegt dat de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud op grond van bloed- of aanverwantschap alleen bestaat in geval van behoeftigheid. De wetgeving, zoals vastgelegd in artikel 1:392 lid 2 BW, verplicht ouders niet om hun meerderjarige kinderen financieel te ondersteunen voor het volgen van een opleiding.

Het hof concludeert dat de keuze van [de zoon] om twee studies te volgen, en de daaruit voortvloeiende financiële gevolgen, voor zijn eigen risico komen. De vader is niet verplicht om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud en studie van [de zoon] na zijn 21ste verjaardag. Het hof wijst ook het beroep van [de zoon] op een natuurlijke verbintenis af, omdat er onvoldoende bewijs is dat de verhoging van de bijdrage in 2005 een blijvende verplichting met zich meebracht. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank, waarmee het verzoek van [de zoon] wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 12 oktober 2010 in de zaak met zaaknummer 200.064.778/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. E.A.J. Verschuur – van der Voort te Haarlem,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. S.H.M. Branger te Alkmaar.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk [de zoon] en de vader genoemd.
1.2. [de zoon] is op 6 mei 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 februari 2010 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 160044/09-2531. Hij heeft daarbij zijn verzoek in eerste aanleg gewijzigd.
1.3. De vader heeft op 5 juli 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4. [de zoon] heeft op 19 augustus 2010 nadere stukken ingediend.
1.5. De vader heeft op 20 augustus 2010 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 1 september 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van [de zoon];
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
1.8. [de zoon] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. De vader is getrouwd geweest met […] (hierna: de moeder) en gescheiden op 12 juli 1989. Uit dit huwelijk is [de zoon] [in] 1988 geboren. Hij is derhalve [in] 2009 21 jaar oud geworden.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Ten aanzien van [de zoon] is het volgende gebleken.
Hij volgt de opleidingen rechtsgeleerdheid en geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.
2.3. Ten aanzien van de vader is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1947. Hij is alleenstaand.
Hij betaalde vanaf 1 januari 1997 aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] f 300,- (€ 136,-) per maand. In 2005 bedroeg deze bijdrage - na wettelijke indexering - € 172,- per maand. Hij heeft de bijdrage in 2005 vrijwillig naar € 250,- per maand verhoogd. Laatgenoemd bedrag heeft hij aan [de zoon] betaald totdat hij 21 jaar werd.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van [de zoon] te bepalen dat de vader € 500,- per maand zal bijdragen in zijn kosten van levensonderhoud en studie, afgewezen.
3.2. [de zoon] verzoekt in hoger beroep en met wijziging van zijn verzoek in eerste aanleg de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de vader aan hem ten titel van bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie een bedrag van € 250,- per maand zal betalen met ingang van 26 juli 2009.
3.3. De vader verzoekt [de zoon] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. [de zoon] stelt zich op het standpunt dat de vader in zijn kosten van levensonderhoud en studie dient te blijven voorzien zolang hij studeert. Hij voert daartoe allereerst aan dat hij behoeftig is, omdat hij vanwege het volgen van twee studies geen tijd heeft zich een inkomen te verwerven en dat hij bovendien vanwege fysieke beperkingen niet in staat is naast zijn studies te werken. Op grond van artikel 1:392 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bestaat de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud op grond van bloed- of aanverwantschap slechts in geval van behoeftigheid van de tot levensonderhoud gerechtigde. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van dit wetsartikel blijkt echter dat het niet de strekking van die bepaling is ouders te verplichten hun meerderjarige kinderen door het verstrekken van een uitkering in staat te stellen tot het volgen of voltooien van een opleiding. Hetgeen [de zoon] in deze procedure heeft aangevoerd, is onvoldoende om in de onderhavige zaak van die strekking af te wijken. Het is de eigen keuze van [de zoon] om twee studies te volgen waardoor hij wellicht minder dan andere studenten in staat is naast zijn studie te werken. De gevolgen van die keuze kan hij niet afwentelen op de vader doch komen voor zijn risico. Dat [de zoon] op 11 juli 2007 betrokken is geweest bij een auto-ongeval en daarvan nog steeds beperkingen ondervindt maakt, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, het voorgaande niet anders.
4.2. [de zoon] beroept zich er voorts op dat er sprake is van een natuurlijke verbintenis nu de vader in 2005 er in heeft toegestemd de bijdrage die hij tot dan betaalde te verhogen tot € 250,- per maand. Op dat moment was al duidelijk dat hij een tweede studie zou gaan volgen, aldus [de zoon]. Het hof volgt [de zoon] hierin niet. Hij heeft onvoldoende aangevoerd om op grond van de verhoging van de bijdrage in 2005 toen de vader jegens [de zoon] nog alimentatieplichtig was te concluderen tot het bestaan van een natuurlijke verbintenis om die bijdrage ook na zijn 21ste jaar te blijven voldoen.
4.3. Tot slot stelt [de zoon] dat het niet redelijk is de keuze van het volgen van twee studies voor zijn rekening en risico te laten komen. Het mag van de vader gevergd worden om [de zoon] als talentvol kind ook na de leeftijd van 21 jaar een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie te betalen om hem op die manier in staat te stellen zijn talenten ten volle te ontwikkelen. Onder verwijzing naar het onder 4.1 overwogene, volgt het hof [de zoon] daarin niet. Het voorgaande betekent dat de grieven van [de zoon] falen en dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
4.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, G.J. Driessen-Poortvliet en F.A.A. Duynstee in tegenwoordigheid van mr. H.T. Gitsels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2010.