ECLI:NL:GHAMS:2010:BO6670

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-006324-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van bewijs door Salduz-verweer in hoger beroep tegen winkeldiefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor winkeldiefstallen. Het hof heeft het Salduz-verweer van de verdachte gehonoreerd, wat betekent dat de verklaringen die hij ten overstaan van de politie heeft afgelegd zonder dat hij voorafgaand aan deze verhoren toegang had tot een advocaat, niet als bewijs kunnen worden gebruikt. Dit is in lijn met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, die stelt dat het recht op een eerlijk proces ook inhoudt dat een verdachte recht heeft op rechtsbijstand tijdens het opsporingsonderzoek.

De verdachte was beschuldigd van meerdere winkeldiefstallen, waaronder het stelen van kleding van merken als Guess en Armani, en van drank uit een supermarkt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 oktober en 13 en 14 november 2008 door de politie is gehoord zonder dat hij de gelegenheid heeft gekregen om een advocaat te raadplegen. Dit vormverzuim heeft geleid tot de uitsluiting van de belastende verklaringen van de verdachte, waardoor er onvoldoende bewijs resteerde voor de tenlasteleggingen 2 en 3, wat resulteerde in vrijspraak voor deze feiten.

Het hof heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een shirt van Guess en twee blikjes Passoa, en heeft hem daarvoor veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de tang die de verdachte gebruikte bij de diefstallen verbeurd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbijstand en de bescherming van de rechten van verdachten in het strafproces.

Uitspraak

parketnummer: 23-006324-08
datum uitspraak: 6 december 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 november 2008 in de gevoegde strafzaken onder het parketnummer 13-421560-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 november 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een shirt (merk Guess), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Guess (filiaal Kalvertoren), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 13 november 2008 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een t-shirt (merk: Armani) en/of een broek (merk: Hugo Boss), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Bijenkorf (Dam), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 17 oktober 2008 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 2 blikjes Passoa en/of een blikje bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de firma Albert Heijn (Jan van Galenstraat), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Salduz-verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit - met verwijzing naar de zogenoemde Salduz-jurisprudentie - dat de processen-verbaal, houdende de verklaringen van de verdachte, voor zover deze door hem zijn afgelegd voordat hij een advocaat heeft kunnen raadplegen, door het hof van de bewijslevering moeten worden uitgesloten. Gelet op het voorgaande kan niet worden voldaan aan de bewijsminima van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en dient de verdachte te worden vrijgesproken van het hem onder 2 en 3 ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarborgt het aan de verdachte toekomende recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 27 november 2008 inzake Salduz tegen Turkije is de omvang van dat recht nader omlijnd, in die zin dat het recht op een eerlijke behandeling zich uitstrekt tot het recht op rechtsbijstand tijdens het opsporingsonderzoek. Het EHRM heeft immers overwogen dat het gebruik van verklaringen afgelegd gedurende het politieonderzoek inbreuk kan maken op het recht op een eerlijk proces, indien de verdachte voorafgaand aan het afleggen van die verklaringen geen toegang tot een advocaat heeft gehad. Op 30 juni 2009 is de betekenis van deze uitspraak voor de Nederlandse rechtspraktijk door de Hoge Raad gepreciseerd (LJN: BH3079). In de kern houdt die laatstbedoelde rechtspraak een stelsel van instructienormen in voor politie en justitie: de aangehouden verdachte dient voorafgaand aan diens eerste verhoor door de politie op zijn consultatierecht gewezen te worden en in beginsel dient aan hem de gelegenheid geboden te worden dat recht te verwezenlijken, nog voordat dat verhoor wordt gehouden.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten op 17 oktober en 13 en 14 november 2008 door de politie is gehoord. Uit de processen-verbaal blijkt niet dat deze verhoren hebben plaatsgevonden met bijstand van een advocaat. Ook valt uit de stukken in het dossier niet af te leiden dat de verdachte voorafgaand aan deze verhoren een advocaat heeft kunnen raadplegen. Voorts is de verdachte op 17 november 2008, in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsman, door de rechter-commissaris gehoord.
Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat uit het dossier niet valt af te leiden dat de verdachte voorafgaand aan zijn verhoren op 17 oktober en 13 en 14 november 2008 de gelegenheid is geboden een advocaat te raadplegen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat dit niet is gebeurd. Voorts stelt het hof vast dat de verdachte op 17 oktober en 13 en 14 november 2008 ten overstaan van de verbalisanten verklaringen heeft afgelegd, die als belastend kunnen worden aangemerkt.
Nu de door de raadsvrouw bedoelde verhoren van de verdachte hebben plaatsgevonden terwijl de verdachte vóór aanvang van deze verhoren niet is gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat en hem de gelegenheid daartoe niet is geboden, is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof dient derhalve te beoordelen of en zo ja, welke rechtsgevolgen aan dat verzuim dienen te worden verbonden.
In voormeld arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009 is aangegeven dat op grond van de rechtspraak van het EHRM moet worden aangenomen dat in gevallen waarin sprake is van het hier geconstateerde vormverzuim, een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, welk verzuim in de regel dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat de verdachte een advocaat kon raadplegen. Het vorenstaande leidt naar het oordeel van het hof tot de conclusie dat de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen van 17 oktober en 13 en 14 november 2008 van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Vrijspraak
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat na bewijsuitsluiting van de processen-verbaal, houdende de door de verdachte afgelegde verklaringen, de stukken in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend inhouden ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 14 november 2008 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een shirt, merk Guess, toebehorende aan de Guess, filiaal Kalvertoren.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op 17 oktober 2008 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 2 blikjes Passoa en een blikje bier, toebehorende aan de firma Albert Heijn, Jan van Galenstraat.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op
ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde:
diefstal, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de rechtbank de in beslag genomen en niet teruggegeven tang onttrokken aan het verkeer.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen. Winkeldiefstallen zijn zeer ergerlijke feiten die naast overlast vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 november 2010 is de verdachte eerder ter zake van winkeldiefstallen veroordeeld. Nadat de politierechter te Amsterdam op 25 november 2008 het vonnis waarvan beroep had gewezen, heeft de politierechter te Amsterdam op 16 juli 2009 voor andere feiten de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) bevolen. Het hof houdt bij de op te leggen straf met deze maatregel rekening.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De hierna als zodanig te melden in beslag genomen tang, die aan de verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien uit de inhoud van het dossier duidelijk is geworden dat de verdachte tijdens winkeldiefstallen gebruik maakt van een tang waarmee hij labels van kleding afknipt. Het hof acht op grond van het voorgaande aannemelijk geworden dat het onder 1 bewezen verklaarde feit met behulp van deze tang is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering is doorgebracht, in geval van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een tang, klein model, met blauwe isolatiehandgrepen.
Gelast de teruggave aan Guess, filiaal Kalvertoren, van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een zwarte shirt van het merk Guess bij Marciano.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een blauwe jas van het merk Armani Jeans.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.F. van Manen, mr. R. Veldhuisen en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemür, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 december 2010.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.