GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 28 december 2010 in de zaak onder nummer 200.003.481/01 GDW van:
KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN
GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd en kantoorhoudend te ‘s-Gravenhage,
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. K.M. Weisfelt,
[de oud-gerechtsdeurwaarder],
oud-gerechtsdeurwaarder te [ ],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 14 maart 2008 per faxbericht ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - namens appellante, verder te noemen de KBvG, waarbij zij tijdig hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 29 januari 2008, verzonden op 14 februari 2008, waarbij de klacht van de KBvG tegen geïntimeerde, verder te noemen: de oud-gerechtsdeurwaarder, - lees – gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping.
1.2. Van de zijde van de oud-gerechtsdeurwaarder is op 24 september 2009 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 november 2010, alwaar de gemachtigde van de KBvG en de oud-gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken.
De oud-gerechtsdeurwaarder is door het bestuur van de KBvG bij brief van 7 november 2006, 17 januari 2007 en 23 april 2007 ervan op de hoogte gesteld dat hij in de periode 2005–2006 niet heeft voldaan aan artikel 1 van de Verordening bevordering vakbekwaamheid KBvG, verder: de verordening. Bij brief van 7 juli 2007 heeft de KBvG hem medegedeeld dat zij was overgegaan tot het indienen van een klacht.
4. Het standpunt van de KBvG
De KBvG verwijt de oud-gerechtsdeurwaarder dat hij te weinig opleidingpunten heeft gehaald.
Artikel 1 van de verordening verplicht ieder lid van de beroepsorganisatie zich zodanig te scholen en bij te scholen dat de (kandidaat-)gerechtsdeurwaarder beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening.
Ingevolge artikel 2 van de verordening is aan deze verplichting voldaan, indien binnen een aaneengesloten periode van twee kalenderjaren een door het bestuur vast te stellen minimum aantal opleidingpunten is behaald. Het bestuur heeft dit aantal voor de periode 2005-2006 bepaald op 25. De oud-gerechtsdeurwaarder heeft binnen die periode slechts 5 punten behaald.
De KBvG is verder van mening dat de oud-gerechtsdeurwaarder zich door het niet behalen van de vereiste punten in financiële zin heeft bevoordeeld.
5. Het standpunt van de oud-gerechtsdeurwaarder
5.1. De oud-gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij te weinig opleidingspunten heeft behaald in de genoemde periode. Hij stelde in de periode 2003-2004 echter 12 punten te hebben behaald. Voorts erkende de oud-gerechtsdeurwaarder dat hij geen verzoek tot ontheffing had ingediend omdat hij niet op die mogelijkheid was gewezen.
5.2. Voorts heeft de oud- gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de te volgen cursussen geen of vrijwel geen toegevoegde waarde hebben. De enige reden waarom de cursussen gevolgd worden is omdat de voorgeschreven punten behaald dienen te worden.
5.3. De oud-gerechtsdeurwaarder heeft ten slotte betoogd dat hij zijn praktijk heeft afgebouwd – hij is per 30 september 2008 gedefungeerd - om met een incassobureau verder te gaan.
6.1. Het hof onderschrijft de algemene uitgangspunten zoals weergegeven in de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 van de beslissing van de kamer en maakt deze tot de zijne.
6.2. Omtrent het betoog van de oud-gerechtsdeurwaarder dat hij in de voorafgaande jaren sinds de inwerkingintreding van de verordening in 2005, 12 punten op vrijwillige basis heeft behaald, die bij het totaal van de door hem behaalde punten moeten worden opgeteld, is het hof het navolgende van oordeel. Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep heeft de oud-gerechtsdeurwaarder – daarnaar gevraagd – naar voren gebracht dat hij zich niet meer kan herinneren in welke periode de eerdere cursussen door hem zijn gevolgd. De gemachtigde van de KBvG heeft gesteld dat de naam van de oud-gerechtsdeurwaarder niet op de presentielijst voorkwam van de cursussen, zoals genoemd door de oud-gerechtsdeurwaarder. Het hof acht derhalve door de oud-gerechtsderuwaarder niet aangetoond dat hij in de periode 2003-2004 de door hem bedoelde cursussen heeft gevolgd.
6.3. Voorts is het hof van oordeel dat het verweer van de oud-gerechtsdeurwaarder dat hij niet is gewezen op de mogelijkheid van het indienen van een verzoek om ontheffing, faalt. Artikel 5 Reglement bevordering vakbekwaamheid bepaalt dat om ontheffing kan worden verzocht in geval van buitengewone omstandigheden. Van deze mogelijkheid – die bij de oud-gerechtsdeurwaarder bekend mocht worden verondersteld - heeft hij geen gebruik gemaakt. Bovendien heeft de KBvG bij brief van 17 januari 2007 de oud-gerechtsdeurwaarder verzocht aan te geven of er sprake is van buitengewone omstandigheden waardoor de oud-gerechtsdeurwaarder niet in staat zou zijn geweest te voldoen aan het behalen van het aantal punten. Ook hierop is door de gerechtsdeurwaarder niet gereageerd.
6.4. Uit het bovenstaande volgt dat de handelwijze van de oud-gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is en wel zo laakbaar dat de maatregelen van berisping en een geldboete passend en geboden zijn. Het hof zal de hoogte van de boete bepalen op € 150,= per niet behaald punt. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de boete – die afwijkt van andere vergelijkbare gevallen - in aanmerking genomen dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting lang op zich heeft laten wachten en dat de ziekte van de oud-gerechtsdeurwaarder daar slechts ten dele toe heeft bijgedragen.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.6. Het hof verstaat dat de beslissing van de kamer een kennelijke verschrijving bevat, waar immers onder BESLISSING staat: verklaart de klacht ongegrond. Zoals reeds blijkt uit hetgeen hiervoor onder 1.1 werd overwogen dient dit te worden gelezen als: verklaart de klacht gegrond.
6.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover betrekking hebbende op de opgelegde maatregel, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- legt aan de oud-gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
- legt aan de oud-gerechtsdeurwaarder een geldboete op van € 3.000,- en bepaalt dat dit bedrag binnen 3 maanden na kennisgeving van deze beslissing overgemaakt dient te zijn op:
- bekrachtigt de beslissing van de kamer voor het overige, onder verbetering van de gronden.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, M.W.E. Koopmann en A. Jongbloed uitgesproken op dinsdag 28 december 2010 door de rolraadsheer.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 29 januari 2008 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met het nummer 386.2007 ingesteld door:
DE KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS (KBVG),
gevestigd te Den Haag,
klaagster,
gemachtigde mr. J.D. van Vlastuin,
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Bij brief met bijlagen van 6 juli 2007 heeft het bestuur van klaagster (hierna: het bestuur) een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 13 november 2007 een verweerschrift ingediend.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 december 2007.
Klaagster is verschenen bij mr. J.D. van Vlastuin. Beklaagde is niet verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 29 januari 2008.
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
De gerechtsdeurwaarder is door het bestuur bij brieven van 7 november 2006, 17 januari 2007 en 23 april 2007 op de hoogte gesteld dat door hem onvoldoende opleidingspunten zijn behaald. Bij brief van 6 juli 2007 heeft het bestuur de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zij was overgegaan tot het indienen van een klacht.
Klaagster heeft aangevoerd dat op grond van artikel 1 van de Verordening Vakbekwaamheid ieder lid van de beroepsorganisatie verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Aan deze verplichting is in beginsel voldaan als een lid binnen een aansluitende periode van twee kalenderjaren een door het bestuur vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald. Het aantal te behalen punten voor de periode 2005-2006 bedroeg 25. Het door de gerechtsdeurwaarder behaalde aantal punten bedraagt 5 daarom 20 punten te weinig.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft erkend in de periode 2005/2006 vijf punten te hebben behaald. Hij stelt in de periode 2003/2004 echter 12 punten te hebben behaald. Het is ook juist dat hij geen verzoek om ontheffing heeft ingediend. Hij is op die mogelijkheid niet attent gemaakt. De gerechtsdeurwaarder voert verder aan dat hij zijn praktijk aan het afbouwen is om met een incassobureauverder te gaan. De te volgen cursussen hebben ook geen of onvoldoende waarde afgezet tegen de kosten. De enige reden waarom de cursussen worden gevolgd is het behalen van punten.
4. Algemene uitgangspunten
4.1 De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar en heeft daarmee een grote verantwoordelijkheid naar al diegenen die op zijn diensten zijn aangewezen. Het op peil houden van de vakbekwaamheid is hiervoor een onmisbaar vereiste. Klaagster heeft op grond van het bepaalde in artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) onder meer tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en hun vakbekwaamheid. In lid 2 van voornoemd artikel is vastgelegd dat klaagster bij verordening beroeps- en gedragsregels kan vaststellen onder meer betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid van de leden.
4.2 Ter uitvoering van de onder 4.1 genoemde taak heeft klaagster nadere regels betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in de Verordening bevordering vakbekwaamheid KBvG en gepubliceerd in de Staatscourant van 21 januari 2005, nr. 15 pagina 18. Nadere regels omtrent de bevordering van de vakbekwaamheid zijn vastgelegd in het Reglement bevordering vakbekwaamheid dat per 1 januari 2007 in werking is getreden. Gelet op de wijze van totstandkoming hebben zowel de Verordening als het Reglement verbindende kracht ten opzichte van de leden van de KBvG.
4.3 Op de behandeling van bezwaren tegen door het bestuur op grond van de hiervoor genoemde Verordening en Reglement genomen beslissingen is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daaruit volgt dat de door die wet voorgeschreven rechtsgang moet worden gevolgd bij bezwaren tegen de door het bestuur op grond van de Verordening genomen besluiten. Indien deze rechtsgang is gevolgd, kan de Kamer in beginsel niet meer toekomen aan toetsing van de door het bestuur op grond van artikel 4 lid 2 van de Verordening dan wel artikel 5 van het Reglement al dan niet verleende ontheffing.
4.4 Als de hiervoor onder 4.3 genoemde rechtsgang niet is gevolgd, dient de Kamer te onderzoeken of het aan de orde zijnde geval gelijkenis vertoont met de door het bestuur aan de Kamer overgelegde gevallen waarin wel ontheffing is verleend.
5. De beoordeling van de klacht
5.1 Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. De taak van de tuchtrechter is dan ook naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, te onderzoeken of de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en, zo dit het geval is, of er een tuchtrechtelijke maatregel moet worden opgelegd.
5.2 De gerechtsdeurwaarder is een overzicht verzonden waarop de door hem behaalde studiepunten staan vermeld met het verzoek om een reactie indien het overzicht onjuist zou zijn. De gerechtsdeurwaarder heeft op die brief niet gereageerd en evenmin op de nadien aan hem verzonden brieven. Dat door hem nog 12 studiepunten zijn behaald is op geen enkele wijze door hem onderbouwd. Hetgeen de gerechtsdeurwaarder aanvoert met betrekking tot zijn voornemen tot afbouw van zijn praktijk doet niet af aan de verplichting die de verordening hem oplegt. De mogelijkheid van ontheffing wegens bijzondere omstandigheden is opgenomen in de verordening en mag daarom bij de gerechtsdeurwaarder bekend worden verondersteld. Het nut van de verordening kan hier niet ter discussie staan.
5.3 De klacht is daarom terecht voorgesteld en er zijn termen aanwezig de gerechtsdeurwaarder na te melden maatregel op te leggen.
6. Beslist wordt daarom als volgt.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht ongegrond.
- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter en mr. R.G. Kemmers en N.J.M. Tijhuis (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2008 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.