ECLI:NL:GHAMS:2010:BR3025

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.041.052-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en behoefte uit huis geplaatst kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2010, gaat het om een geschil over de kinderalimentatie tussen de ouders van [kind A]. De moeder, appellante in principaal hoger beroep, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2009 aangevochten, waarin de vader was verplicht om een bijdrage van € 100,- per kind per maand te betalen. De vader, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft incidenteel appel ingesteld en verzocht om de bijdrage op nihil te stellen, zolang [kind A] niet bij de moeder woont. Het hof heeft vastgesteld dat [kind A] in mei 2007 is opgenomen in de Bascule en later in Harreveld, en dat de moeder extra kosten heeft gemaakt voor de verzorging van [kind A] tijdens deze periodes.

Tijdens de zitting heeft de moeder verklaard dat de kosten voor [kind A] in de Bascule gemiddeld tussen de € 150,- en € 300,- per maand lagen, met uitschieters tot € 400,-. In Harreveld lagen de kosten tussen de € 200,- en € 250,- per maand. De vader heeft deze kosten niet betwist. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [kind A] behoefte had aan de bijdrage van de vader, ondanks de plaatsing in de jeugdzorg.

Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel appel, omdat hij dit ter zitting had ingetrokken. De beslissing van het hof was om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vader af te wijzen, waarmee de verplichting van de vader om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] werd herbevestigd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de financiële ondersteuning van ouders, zelfs wanneer een kind uit huis is geplaatst.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 2 maart 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.041.052/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.M.G. de Groot te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANT in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2. De moeder is op 24 augustus 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 juni 2009 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 401847/FA RK 08-5034.
1.3. De vader heeft op 6 oktober 2009 een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel appel ingesteld.
1.4. De moeder heeft op 9 november 2009 een verweerschrift in incidenteel appel ingediend.
1.5. De zaak is op 17 december 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 1992 gehuwd. Hun huwelijk is op 14 januari 2004 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 december 2003 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 1992 en […] (hierna: [kind B]) [in] 1998. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2005 is bepaald dat de kinderen de hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2006 is bepaald dat de vader met ingang van
1 augustus 2006 een bijdrage ten behoeve van de kinderen dient te voldoen van € 100,- per kind per maand.
[kind A] is in mei 2007 opgenomen in de Bascule. Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2008 is [kind A] uit huis geplaatst in een accommodatie voor gesloten Jeugdzorg. Zij verbleef met ingang van april 2008 in het kader van de gesloten plaatsing in de Jeugdinrichting Harreveld (hierna: Harreveld).
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is – met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van
2 augustus 2006 – de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] met ingang van 1 mei 2007 op nihil gesteld tot het moment dat [kind A] feitelijk weer bij de moeder gaat wonen, met dien verstande dat – voor zover door de vader vanaf 1 mei 2007 tot heden een bijdrage is betaald of op hem is verhaald – de bijdrage over die periode op dat meerdere wordt bepaald. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vader de bijdrage met ingang van 1 mei 2007 op nihil te bepalen tot het moment dat [kind A] feitelijk weer bij de moeder gaat wonen.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair zo begrijpt het hof, het inleidend verzoek van de vader alsnog af te wijzen en subsidiair te bepalen dat de betalingsverplichting van de vader met ingang van 4 augustus 2009 herleeft.
3.3. De vader verzoekt in incidenteel appel met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre te bepalen dat de door hem te betalen bijdrage ten behoeve van [kind A] met ingang van 1 maart 2007 op nihil wordt gesteld, zolang zij niet bij de moeder woont en dat de door de man na 1 maart 2007 teveel aan het LBIO betaalde bijdrage wordt verrekend met het door hem aan de moeder verschuldigde bedrag van € 825,12, kosten rechtens.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof stelt allereerst vast dat de vader ter zitting in hoger beroep het incidenteel appel heeft ingetrokken. Nu de vader het incidenteel appel niet wenst te handhaven, heeft dit tot gevolg dat de door hem aangevoerde grieven niet meer kunnen worden onderzocht. Het hof zal de vader derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het incidenteel appel.
4.2. Tussen partijen is in geschil de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A], gedurende de periode dat zij in de Bascule en Harreveld verbleef. De moeder stelt in hoger beroep – kort samengevat – dat [kind A] in voornoemde periode nog steeds behoefte had aan de bijdrage van de vader.
4.3. Het hof overweegt als volgt. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij zowel in de periode dat [kind A] in de Bascule verbleef als de periode waarin [kind A] in Harreveld is opgenomen geweest, extra kosten ten behoeve van [kind A] heeft gemaakt. In de periode dat [kind A] in de Bascule verbleef bedroegen deze kosten – naast de reiskosten – maandelijks gemiddeld tussen de € 150,- en € 300,-, met een uitschieter van € 400,- per maand. In de periode dat [kind A] in Harreveld verbleef, bedroegen de kosten € 200,- tot € 250,- per maand, welke bedragen de vader niet heeft weersproken. Voorts staat vast dat de moeder in het kader van de plaatsing van [kind A] in Harreveld een eigen bijdrage in 2008 van
€ 116,25 per maand en over 2009 van € 119,50 per maand heeft betaald. Ook heeft zij voor de verantwoording aan de Sociale Verzekeringsbank ieder kwartaal door middel van bonnen moeten aantonen dat zij voor [kind A] recht had op kinderbijslag, terwijl gesteld noch gebleken is dat de kinderbijslag in de betrokken periode is geweigerd.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [kind A] in de periode dat zij in de Bascule en in Harreveld verbleef, een resterende behoefte had van in ieder geval de door de vader te betalen bijdrage. Het hof zal het primaire verzoek van de moeder dan ook toewijzen.
4.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
In principaal appel:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de vader alsnog af;
In incidenteel appel:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.L. Diender, C.G. Kleene-Eijk en J.E. Geuzinge in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2010.