ECLI:NL:GHAMS:2010:BR3063

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.072.351-01 en 200.074.805-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medische behandeling van een kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 23 november 2010, gaat het om de vervangende toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige, [kind C]. De moeder van [kind C] is in hoger beroep gekomen tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar, waarin toestemming werd verleend voor zowel een psychiatrisch consult als het verstrekken van medicatie. De moeder betwist de noodzaak van deze behandelingen en stelt dat de kinderrechter onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar alternatieve voorstel niet is gevolgd. Het hof heeft vastgesteld dat [kind C] ernstige gedragsproblemen vertoonde, zowel thuis als op school, en dat eerdere interventies niet effectief waren. De moeder weigerde toestemming voor medicatie, maar het hof oordeelt dat de behandelend arts de juiste medicatie moet bepalen. Het hof concludeert dat de bestreden beschikkingen van de kinderrechter terecht zijn, omdat de medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van [kind C] te voorkomen. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissingen en verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar verzoek om het hoofdverblijf van [kind C] bij haar te bepalen, omdat dit verzoek niet in hoger beroep kan worden gedaan. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 23 november 2010 in de zaak met zaaknummer 200.072.351/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Enkhuizen,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG NOORD HOLLAND,
gevestigd te Alkmaar,
GEÏNTIMEERDE;
en in de zaak met zaaknummer 200.074.805/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Enkhuizen,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG NOORD HOLLAND,
gevestigd te Alkmaar,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde in beide zaken worden hierna respectievelijk de moeder en BJZNH genoemd.
1.2. In de zaak met zaaknummer 200.072.351/01 is de moeder op 23 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 juni 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 120584/OT RK 10 721. In de zaak met zaaknummer 200.074.805/01 is de moeder op 6 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 juli 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 120584/OT RK 10 721 (lees: 121373/OT RK 10 842).
1.3. In de zaak met zaaknummer 200.072.351/01 heeft BJZNH op 11 oktober 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4. In de zaak met zaaknummer 200.074.805/01 heeft de moeder op 8 oktober 2010 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaken zijn op 20 oktober 2010 gelijktijdig ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de moeder;
- mevrouw S. van der Does, mevrouw S. de Wit en mevrouw B. Schavemaker namens BJZNH;
- mevrouw A. Meester, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad);
- mevrouw J. de Boer namens OCK Het Spalier, gevestigd te Zandvoort.
1.7. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. Uit de moeder zijn geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 1997, […] (hierna: [kind B]) [in] 2000 en […] (hierna: [kind C]) [in] 2001 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
2.2. Op 24 februari 2009 is [kind C] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 24 februari 2011. Op 10 juli 2009 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind C] verleend, welke laatstelijk is verlengd tot 24 februari 2011. [kind C] verblijft bij OCK Het Spalier. [kind A] en [kind B] zijn eveneens onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Er is geen contact tussen de kinderen en hun vader.
3. Het geschil in hoger beroep in zaaknummer 200.072.351/01
3.1. Bij de bestreden beschikking van 30 juni 2010 is op verzoek van BJZNH vervangende toestemming verleend voor een medische behandeling van [kind C], te weten een psychiatrisch consult ten behoeve van deelname aan een zorgprogramma orthopsychiatrie.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking van 30 juni 2010, te bepalen dat het inleidend verzoek alsnog wordt afgewezen, alsmede dat [kind C] zijn hoofdverblijf bij de moeder zal hebben totdat meer duidelijkheid bestaat omtrent zijn gedrag.
3.3. BJZNH verzoekt de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen.
4. Het geschil in hoger beroep in zaaknummer 200.074.805/01
4.1. Bij de bestreden beschikking van 22 juli 2010 is op verzoek van BJZNH vervangende toestemming verleend voor een medische behandeling, te weten het verstrekken van medicatie ten behoeve van [kind C].
4.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking van 22 juli 2010, te bepalen dat het inleidend verzoek alsnog wordt afgewezen.
4.3. Ter zitting in hoger beroep heeft BJZNH verzocht de bestreden beschikking van 22 juli 2010 te bekrachtigen.
5. Beoordeling van het hoger beroep in zaaknummer 200.072.351/01
5.1. De moeder stelt – samengevat weergegeven – dat de kinderrechter heeft verzuimd te motiveren, waarom het door haar aangeboden alternatief voor een medische behandeling van [kind C], te weten dat eerst dient te worden bezien of [kind C] in de thuissituatie hetzelfde gedrag vertoont, niet is gevolgd. Voorts stelt zij dat niet is gebleken dat een medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van [kind C] te voorkomen. BJZNH heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat de moeder geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep, nu het consult inmiddels in aanwezigheid van de moeder heeft plaatsgevonden.
5.2. Het hof overweegt dat op grond van het verhandelde ter zitting in hoger beroep vaststaat dat het psychiatrische consult van [kind C], waarvoor bij de bestreden beschikking van 30 juni 2010 vervangende toestemming is verleend, inmiddels in aanwezigheid van de moeder heeft plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de moeder geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar verzoek tot afwijzing van het verzoek van BJZNH om vervangende toestemming te verlenen voor een psychiatrisch consult ten behoeve van [kind C]. Bovendien is – desgevraagd – ter zitting in hoger beroep niet enig ander belang zijdens de moeder naar voren gebracht. Het hof verwerpt het hoger beroep van de moeder wegens gebrek aan belang daarbij.
5.3. Ten aanzien van haar verzoek te bepalen dat [kind C] zijn hoofdverblijf bij haar zal hebben, totdat meer duidelijkheid bestaat omtrent zijn gedrag, overweegt het hof als volgt. Dit verzoek van de moeder betreft een nieuw zelfstandig verzoek dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan, zodat de moeder in dat verzoek niet ontvankelijk zal worden verklaard.
6. Beoordeling van het hoger beroep in zaaknummer 200.074.805/01
6.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan, indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaren noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid te voorkomen en de ouder die het gezag heeft zijn toestemming daarvoor weigert, deze toestemming op verzoek van de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, worden vervangen door die van de kinderrechter.
6.2. De moeder stelt dat de kinderrechter heeft verzuimd te motiveren, waarom [kind C], naast het te volgen zorgprogramma, ook medicatie behoeft. Voorts wordt niet de juiste medicatie toegediend, aldus de moeder. BJZNH heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
6.3. De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking van 22 juli 2010 te bekrachtigen.
6.4. Het hof overweegt als volgt. Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is genoegzaam gebleken dat [kind C] op de Zeeduikersgroep, waar hij tot 23 augustus 2010 verbleef, ernstige gedragsproblemen vertoonde. [kind C] was onrustig en angstig en liet impulsief, seksueel grensoverschrijdend en gericht agressief gedrag zien. Het inzetten van trainingen als Kids Skills en een extra personeelslid op de groep om meer één op één met [kind C] te kunnen werken zijn onvoldoende gebleken om het gedrag van [kind C] te verbeteren. Op de groep werd steeds vaker zogenoemde ‘holding’ toegepast teneinde [kind C] te kalmeren en tevens de veiligheid van de groep te waarborgen. Sinds de school na de zomervakantie weer is begonnen vertoont [kind C] ook op school een ernstig probleemgedrag en is hij niet daarin te corrigeren. Voorts is zijdens de moeder niet weersproken dat, behalve een consult met de behandelend kinderpsychiater ten behoeve van deelname aan voormeld zorgprogramma, tevens een consult met de vervangend kinderpsychiater heeft plaatsgevonden, waarbij te kennen is gegeven dat [kind C] medicatie, te weten Dipiperon, nodig heeft. Voor toediening van medicatie weigerde de moeder toestemming te geven.
Onder deze omstandigheden acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat ten tijde van de bestreden beschikking van 22 juli 2010 het gedrag van [kind C] een medische behandeling, te weten toediening van medicatie, noodzakelijk maakte teneinde ernstig gevaar voor diens gezondheid te voorkomen, temeer nu op dat moment voor [kind C] nog geen plek beschikbaar was in de nieuwe groep.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat ook thans nog medicatie wordt toegediend. Voor zover de moeder stelt dat de verkeerde medicatie wordt toegediend, omdat [kind C] niet psychotisch is en dat toediening van Dipiperon daarom niet noodzakelijk is, is het hof van oordeel dat, indien medicatie moet worden toegediend, het aan de behandelend arts is te bepalen welk medicijn in aanmerking komt. Nu de aan [kind C] toegediende medicatie is voorgeschreven door een kinderpsychiater en de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat toediening van Dipiperon niet in het belang is van de behandeling van [kind C] wordt haar stelling verworpen. Bovendien is ter zitting in hoger beroep genoegzaam gebleken dat [kind C] door toediening van deze medicatie thans rustiger en minder angstig is en aldus baat heeft bij de medicatie.
Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat niet duidelijk is of het huidige gedrag van [kind C] het resultaat is van het toedienen van medicatie dan wel van het verblijf van [kind C] in de nieuwe groep, overweegt het hof dat ter zitting in hoger beroep zijdens OCK Het Spalier te kennen is gegeven dat toediening van medicatie in combinatie met zijn verblijf in de nieuwe groep een positief effect heeft op [kind C]. Bovendien is gebleken dat toediening van de medicatie al is gestart, voordat [kind C] naar de nieuwe groep werd overgeplaatst. Het hof neemt voorts in aanmerking dat, naar ter zitting in hoger beroep zijdens OCK Het Spalier is verklaard, de toediening van Dipiperon bedoeld is als een tijdelijke medische behandeling en dat, afhankelijk van de ontwikkeling van [kind C] in de nieuwe groep, zal worden bezien of deze medicatie zal worden afgebouwd.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat aan het in artikel 1:264 BW gestelde vereiste is voldaan, zodat het hof de bestreden beschikking van 22 juli 2010 zal bekrachtigen.
6.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
7. Beslissing
Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.072.351/01:
verwerpt het hoger beroep;
verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar verzoek, te bepalen dat [kind C] zijn hoofdverblijf bij haar zal hebben totdat meer duidelijkheid bestaat omtrent zijn gedrag;
in de zaak met zaaknummer 200.074.805/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.S.G. Verhoeff, R.G. Kemmers en A.A. van Berge in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2010.