4.1. (i) Bij arbitraal kortgedingvonnis van 23 mei 2008 is [ Appellant ] veroordeeld om, kort gezegd, door hem ten laste van [ X ] gelegde derdenbeslagen tegen het door deze stellen van een bankgarantie ad € 200.000,- binnen vijf werkdagen op te heffen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- indien hij niet aan deze veroordeling voldoet en vervolgens € 5.000,- voor elke dag dat hij daarmee nadien nog nalatig mocht blijven.
(ii) Bij brief van 20 juni 2008 heeft de Rabobank een bankgarantie voor een bedrag van € 200.000,- aan de advocaat van [ Appellant ] doen toekomen. [ Appellant ] heeft zich op het standpunt gesteld dat de bankgarantie niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen en heeft om die reden geweigerd de door hem gelegde beslagen op te heffen. De door [ Appellant ] tegen de bankgarantie aangevoerde bezwaren zijn ongegrond bevonden (zie onder vii).
(iii) Het arbitraal vonnis is op 25 juni 2008 executoir verklaard en op 1 juli 2008 aan [ Appellant ] betekend. Op 4 juli 2008 is het arbitraal vonnis nogmaals aan [ Appellant ] betekend “onder intrekking en buiten effectstelling” van het exploit van 1 juli 2008.
(iv) De door [ Appellant ] ten laste van [ X ] gelegde derdenbeslagen zijn op 22 juli 2008 opgeheven.
(v) [ X ] heeft aanspraak gemaakt op dwangsommen over de periode 8 juli tot en met 10 juli (€ 60.000,-) en 11 juli tot en met 21 juli 2008 (€ 55.000,-) bij exploten van respectievelijk 11 juli en 15 september 2008.
(vi) Bij exploit van 18 september 2008 heeft [ X ] executoriaal beslag doen leggen op de woning van [ Appellant ] terzake van betaling van een bedrag van € 55.000,- aan verbeurde dwangsommen.
(vii) [ Appellant ] heeft bij dagvaarding van 16 juli 2008 tegen [ X ] een kortgedingprocedure aanhangig waarin hij, na eiswijziging ter zitting van de voorzieningrechter van 10 september 2008, onder meer staking van de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis van 23 mei 2008 heeft gevorderd. Deze vordering is door de voorzieningenrechter afgewezen. Deze beslissing is door dit hof bij arrest van 7 juli 2009 bekrachtigd.
(viii) Door de (toenmalige) advocaten is in de periode oktober 2008 tot juli 2009 over de onderhavige zaak gecorrespondeerd. In een brief van 3 oktober 2008 heeft mr. De Groot aan de advocaat van [ Appellant ], mr. J.E. van de Wint, bericht dat zijn cliënte bereid is de verdere inning van dwangsommen op te schorten doch dat hij daaraan onder meer de voorwaarde verbindt dat de cliënt van Van de Wint in geen geval een beroep op het eventueel verjaard zijn van de dwangsommen zal doen en rente over het bedrag van dwangsommen zal voldoen. In een brief van 30 oktober 2008 van mr. Van de Wint aan mr. De Groot valt onder meer het volgende te lezen:
“Ik zou u nog (…) onder andere onze afspraken bevestigen met betrekking tot de door uw cliënte gelegde executoriale beslagen. (…)
Uw cliënte zou voorlopig executiemaatregelen gestaakt houden terwijl ik u namens cliënt heb toegezegd dat in verband daarmee geen beroep door hem zal worden gedaan op eventuele verjaring van vorderingsrechten van uw cliënte terzake de dwangsommen (uiteraard: indien verschuldigd, hetgeen door cliënt nadrukkelijk wordt betwist en waarover thans dus de appelprocedure werd gestart) inclusief de over de eventuele dwangsommen verschuldigde wettelijke vertragingsrente. (…)”
(ix) Bij brief van 2 november 2009, betekend op 4 november 2009, heeft de advocaat van [ X ] aan [ Appellant ] medegedeeld dat zijn cliënt onverkort aanspraak maakt op de hierboven onder iv bedoelde dwangsommen.
(x) Na bij brief van zijn advocaat van 7 april 2010 om betaling van een bedrag van in totaal € 115.000,- aan verbeurde dwangsommen te hebben verzocht heeft [ X ] ter zake van deze vordering ten laste van [ Appellant ] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder drie banken.