parketnummer: 23-000906-10
datum uitspraak: 22 september 2010
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2010 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-410889-09 (zaak A), 13-852532-09 (zaak B) en 13-855031-09 (zaak C) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [woonadres],
thans gedetineerd in P.I.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak C is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de voormelde in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 januari 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 8 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juli 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), die [slachtoffer] drie maal, in elk geval een of meermalen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals en/of de keel heeft gestoken en/of gesneden;
hij op of omstreeks 12 juli 2009 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een of meerdere littekens in de nek en/of de hals en/of de keel en/of op de hand(en) en/of op de vingers (tengevolge van snij- en/of steekwond(en)) , heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals en/of de keel en/of de hand(en) en/of de vinger(s) te steken en/of te snijden;
hij op of omstreeks 15 juli 2008 te Amsterdam [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de toegevoegd, dat hij, verdachte, hem/hun in elkaar zou slaan, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- kan niet in stand blijven, omdat het hof zich ten aanzien van de bewijsmotivering en de strafoplegging daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Op grond van de stukken in het dossier en hetgeen is verhandeld ter terechtzitting in hoger beroep is de volgende gang van zaken aannemelijk geworden. De verdachte is een ten val gekomen vrouw te hulp geschoten. Toen de ambulance arriveerde, verslechterde de gezondheidstoestand van de vrouw snel en werd de verdachte door de ambulancebroeders verzocht zich te verwijderen zodat zij de vrouw de nodige zorg konden bieden. Het was de verdachte echter opgevallen dat de voet van de vrouw scheef stond en hij wilde haar hooggehakte schoen uitdoen omdat hij meende dat het niet goed met haar voet en been zou gaan. De verdachte negeerde hierbij herhaald gedane verzoeken van de ambulancebroeders om opzij te gaan en om hen niet te belemmeren in het uitoefenen van hun werkzaamheden, waarna hij op enig moment door één van hen opzij geduwd werd. Hierbij heeft de verdachte de ten laste gelegde bewoordingen geuit.
Het hof is van oordeel dat de verdachte in zijn wens om bijstand te verlenen weliswaar te ver is gegaan, maar dat onder de gegeven omstandigheden de door hem geuite bewoordingen, die uit bezorgdheid voor de gewonde vrouw en van enige afstand gedaan werden, bij de ambulancebroeders niet de redelijke vrees kon doen ontstaan dat zij het leven zouden verliezen althans zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen.
Bespreking van de verweren
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde vrijspraak bepleit omdat
- naar het hof de raadsvrouw begrijpt - hij geen opzet heeft gehad om het latere slachtoffer letsel toe te brengen. Immers, hij heeft slechts met een tas gezwaaid ten gevolge waarvan [slachtoffer] ongelukkigerwijs gewond is geraakt. Het hof verwerpt dit verweer en het vindt zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat geen sprake is geweest van voorbedachten rade, zodat de verdachte ook om die reden dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging moord. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte het slachtoffer pas heeft verwond nadat er tussen hen een worsteling was ontstaan zodat voor de verdachte niet de gelegenheid van kalm beraad en rustig overleg heeft bestaan over de betekenis en/of de gevolgen van zijn handelen.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep gaat het hof uit van de navolgende feiten.
Op 12 juli 2009 trof de verdachte het latere slachtoffer [slachtoffer] en diens vriendin [V.] op het perron van metrostation Heemstedestraat te Amsterdam. Uit het dossier blijkt dat de verdachte met het slachtoffer en zijn familie op gespannen voet stond en dat over en weer aangifte is gedaan van mishandeling en bedreiging. De laatste aangifte van de verdachte dateert van twee dagen voor het onder A tenlastegelegde feit. Desondanks, zo blijkt uit camerabeelden, stonden zowel de verdachte als het slachtoffer op het perron ogenschijnlijk rustig in elkaars nabijheid te wachten op de metro, en stapten zij - toen de metro was gearriveerd - na elkaar in, door dezelfde deur. Eenmaal in de metro liepen beiden aanvankelijk een andere richting op, maar heeft op enig moment de verdachte [slachtoffer] opgezocht. De verdachte rommelde in de rugtas die hij op zijn buik droeg en pakte uit de tas een voorwerp waarvan later bleek dat dit een mes was. Vervolgens heeft hij de verpakking waarin het mes gewikkeld zat verwijderd en [slachtoffer] de woorden “Mo Kiri” toegevoegd, hetgeen “Ik vermoord je” betekent in het Surinaams.
Uit een tweetal verklaringen kan worden opgemaakt dat het latere slachtoffer zich vervolgens in de richting van de verdachte heeft bewogen. De getuige [getuige] heeft verklaard dat de jongen (het hof begrijpt: [slachtoffer]) richting de man liep (het hof begrijpt: de verdachte) en ook [V.] heeft verklaard dat [slachtoffer] een stap naar voren deed. Uit de verklaring van [getuige] blijkt voorts dat de verdachte en het slachtoffer elkaar vervolgens vastpakten waarbij de verdachte [slachtoffer] op enig moment in een soort houdgreep had, dat de verdachte een groot mes in zijn handen had en hiermee steekbewegingen maakte richting het slachtoffer en dat er overal bloed was. Bij gelegenheid van haar verhoor door de rechter-commissaris als getuige voegt zij hier nog aan toe dat de verdachte [slachtoffer] had klemgezet op een eenpersoonsstoel, hem vasthield en hem, ondanks aansporingen harerzijds zijn handelingen te staken, bleef steken. Deze verklaring wordt grotendeels ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 2]. Zij heeft waargenomen dat de dader de jongen tussen de stoeltjes tegen het raam duwde en met een groot mes stekende bewegingen maakte, gericht op de hals van de jongen. De jongen probeerde zich af te weren en het mes tegen te houden met zijn handen, echter tevergeefs. Daarnaast heeft zij de jongen nog horen roepen: “Hij heeft een mes, hij heeft een mes”.
Het slachtoffer zelf heeft verklaard dat de verdachte hem aanviel en hem meermalen in de nek heeft gestoken en dat hij telkens met zijn handen heeft getracht zich af te weren en het mes vast te pakken en naar beneden te duwen. Deze verklaring wordt ondersteund door de letselverklaring waaruit blijkt dat hij drie steekwonden in zijn hals heeft, wonden aan zijn handen, alsmede wonden in zijn huid.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de gedragingen van de verdachte niet het gevolg zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging van de verdachte maar van een in ieder geval in de metro genomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat de verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op zijn genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Dat alle handelingen zich in een relatief kort tijdsbestek hebben afgespeeld doet aan het voorgaande niet af. Ook hetgeen omtrent de persoon van de verdachte is gebleken, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 juli 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met een mes in de hals en/of de keel heeft gestoken en/of gesneden.
Hetgeen in zaak A primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A primair bewezen verklaarde:
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde betoogd dat sprake is geweest van noodweerexces en dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Het slachtoffer kwam immers zelf op de verdachte af waarna een worsteling ontstond. De hierop volgende handelingen van de verdachte waren het gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande aanranding door de aangever, waardoor de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Hoewel uit het dossier kan worden afgeleid dat het slachtoffer zich na het instappen op enig moment heeft bewogen in de richting van de verdachte, zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer of een dreiging daartoe, waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De eerst in hoger beroep door de verdachte afgelegde verklaring van de verdachte dat het slachtoffer snel op hem afkwam met zijn hand in zijn tas waarbij de verdachte een handvat van een mes meende waar te nemen, vindt op geen enkele wijze steun vindt in het dossier.
Er is, ook overigens, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in zaak A primair (poging moord) en zaak B ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank beslist dat de in beslag genomen goederen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met dien verstande dat zij heeft gevorderd dat de in beslag genomen goederen aan [slachtoffer] zullen worden teruggegeven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op de zoon van zijn ex-vriendin. Hij heeft het slachtoffer op klaarlichte dag in de metro aangevallen en geprobeerd hem met messteken om het leven te brengen. Na deze aanval heeft de verdachte zich uit de voeten gemaakt en zich verborgen gehouden. De omstandigheid dat het slachtoffer deze aanval heeft overleefd, heeft hij in de eerste plaats te danken aan de wijze waarop hij zich heeft verweerd. De verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is evident dat een dergelijk feit een grote impact heeft op het slachtoffer en langdurige gevolgen kent die zeer diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn omgeving. Uit de stukken, in het bijzonder de schriftelijke slachtofferverklaring komt naar voren onder meer dat het slachtoffer door de hem toegebrachte verwondingen ernstig verminkt is en slechts beperkt gebruik van zijn handen heeft. Daarnaast is hij gedurende lange tijd voor de primaire levensbehoeften en levensverrichtingen geheel afhankelijk geweest van zijn moeder.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de persoon van de verdachte betreffende Pro Justitia rapportage van J. Neeleman, psychiater, van 11 januari 2010 en van M.H. de Groot, klinisch psycholoog, van 14 januari 2010, alsmede op een beknopt reclasseringsadvies van M.M. Wildschut van 12 mei 2009. Uit eerst genoemde rapportage blijkt dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid waardoor hij minder goed in staat is om op adequate wijze uiting te geven aan irritatie, boosheid en gevoelens van bedreiging. Beide deskundigen concluderen, ieder voor zich, dat de verdachte op grond daarvan als enigszins (licht) verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd dient te worden. Het hof sluit zich aan bij die conclusies en maakt die tot de zijne.
Het hof houdt ten nadele van de verdachte rekening met een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 augustus 2010 waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de ernst van het bewezen verklaarde feit dat aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Het hof ziet daarbij met de rechtbank geen mogelijkheid tot begeleiding van de verdachte in het kader van een deels voorwaardelijke straf, zoals door voornoemde deskundigen is geadviseerd. De door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf acht het hof evenwel - zonder af te willen doen aan de ernst van hetgeen het slachtoffer is overkomen - te hoog, gelet op de gevangenisstraffen die plegen te worden opgelegd voor misdrijven als het onderhavige waarbij in een vergelijkbare mate geweld is uitgeoefend.
Al het voorgaande in aanmerking nemende, acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte in zaak A ten laste gelegde tot een bedrag van € 17.116,78. Bij brief van 28 januari 2010 heeft de benadeelde partij haar vordering beperkt tot een bedrag van € 16.794,83 (bestaande uit
€ 3.761,83 aan zaaksschade en € 13.033 aan smartengeld).
Een gedeelte van de vordering, te weten een bedrag van € 10.734,83 is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 16.794,83 zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
De verdachte heeft deze vordering betwist, omdat hij zich aan het ten laste gelegde niet schuldig acht.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot € 11.261,83 worden toegewezen, bestaande uit € 3.761,83 aan zaaksschade en € 7500 aan smartengeld.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van zaak C.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het in zaak A bewezenverklaarde gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te Amsterdam, een bedrag van € 11.261,83 (elfduizend tweehonderdeenenzestig euro en drieëntachtig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot
€ 11.261,83 (elfduizend tweehonderdeenenzestig euro en drieëntachtig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 91 (eenennegentig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Gelast de bewaring van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende, te weten:
- 1.00 STK Jas Kl: zwart (3643778);
- 1.00 STK Sjaal Kl: zwart (3643781);
- 1.00 STK Shirt Kl: wit (3643787);
- 1.00 STK Trui Kl: zwart sweater (3643789);
- 1.00 STK Trui Kl: groen BP (3643790);
- 1.00 STK Broek Kl: blauw Diesel met riem G-star (3643802).
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. N.C. Laatsch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 september 2010.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.