parketnummer: 23-002467-09
datum uitspraak: 11 maart 2010
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 april 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-450232-08 tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [woonplaats]–
.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 april 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 12 september 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] één of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdachte ontkent dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het haar tenlastegelegde. Zij was slechts aanwezig tijdens de ruzie en de daaraan gepaarde schermutselingen doch heeft niets te maken gehad met een haar later bekend geworden voorval waarbij iemand is neergestoken.
Het hof overweegt hierover het volgende. De aangever heeft verklaard niet te weten wie hem met een mes heeft gestoken. Twee getuigen, [getuigen 1 en 2], hebben bij de politie verklaard dat iemand die zij aanduidden als “de zus van [A.]” een mes in haar hand had. Beide getuigen verklaren echter verschillend over de kleding die laatstgenoemde zou hebben gedragen. [getuige 2] heeft voorts, na het zien van een foto van de verdachte, opgemerkt dat het ook iemand kon zijn die op de verdachte leek. De waarde van bedoelde getuigenverklaringen dient voorts sterk te worden gerelativeerd in het licht van de omstandigheid dat sprake was van een niet gering tijdsverloop tussen de verhoren zodat niet valt uit te sluiten dat de getuigen met elkaar hebben gesproken over hetgeen is voorgevallen.
Daarnaast acht het hof van betekenis dat er zeer veel omstanders waren en niemand daarvan de verdachte daadwerkelijk heeft zien steken. Ook heeft het steekincident plaatsgevonden gedurende een zeer hectische situatie, waarbij tientallen personen betrokken zijn geweest. Daarom valt bepaald niet uit te sluiten dat het een ander dan de verdachte was die de aangever in de arm heeft gestoken.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat zij zich niet schuldig acht aan het haar ten laste gelegde feit.
Nu verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Verklaart de benadeelde partij ter zake van het aan de verdachte ten laste gelegde niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.P. Splint, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.G. Bulsing, in tegenwoordigheid van mr. W. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 maart 2010.
Mr. J.G. Bulsing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.