ECLI:NL:GHAMS:2010:BX6284

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-003555-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot moord en veroordeling voor poging tot doodslag na aanrijding met auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot moord, maar het hof heeft geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachten rade handelde. De verdachte had op 27 oktober 2008 in Amsterdam met zijn auto opzettelijk geprobeerd een voetganger, het slachtoffer, van het leven te beroven door met hoge snelheid op hem in te rijden. Het hof oordeelde dat de verdachte welbewust de kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard, wat juridisch gezien als voorwaardelijk opzet wordt gekwalificeerd. De verdachte verklaarde in paniek te zijn weggereden uit angst voor het slachtoffer, die hem eerder had bedreigd. Het hof achtte deze verklaring niet onaannemelijk, maar concludeerde dat de verdachte desondanks schuldig was aan poging tot doodslag. De benadeelde partij, het slachtoffer, had schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk werd toegewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van poging tot moord maar hem wel veroordeelde voor poging tot doodslag.

Uitspraak

parketnummer: 23-003555-09
datum uitspraak: 25 juni 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-528380-08 tegen
[Verdachte ]
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
thans gedetineerd in de P.I.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 19 februari, 15 mei en 25 juni 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 23 maart en 11 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 27 oktober 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met hoge snelheid, althans met meer dan geringe snelheid en/of met hoog toerental en/of piepende banden met een (personen)auto op voornoemde [slachtoffer] is ingereden en vervolgens tegen die [slachtoffer] is aangereden;
subsidair:
hij op of omstreeks 27 oktober 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een (dubbele) beenbreuk van het (rechter)onderbeen, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg en met hoge snelheid, althans met meer dan geringe snelheid en/of een hoog toerental en/of piepende banden met een (personen)auto tegen voornoemde [slachtoffer] aan te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerd verweer
De raadsman heeft op de terechtzitting bepleit dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Hij heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat de verdachte in paniek is weggereden uit angst voor [slachtoffer]. De door getuige [getuige] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring sluit aan bij deze stelling en zijn lezing sluit voorbedachte rade in het geheel uit, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vast staat dat de verdachte op de avond van het incident buiten het café Mazazk heeft gewacht op zijn vriend [getuige], met wie hij telefonisch een afspraak had gemaakt om elkaar daar te ontmoeten. Anders dan de advocaat-generaal stelt, kan, naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld, dat de verdachte ter plaatse bewust heeft staan wachten tot het slachtoffer [slachtoffer] uit het café kwam. Uit de verklaring van [getuige] afgelegd bij de raadsheer-commissaris blijkt voorzover hier van belang het volgende. Toen hij, [getuige], op de afgesproken plek kwam stond de verdachte daar op de rijbaan. Toen [slachtoffer] het café uit kwam lopen, raakte de verdachte in paniek, stapte in zijn auto, ging rijden en reed tegen [slachtoffer] aan. De verdachte verklaart ter terechtzitting in hoger beroep, dat hij bang was omdat het [slachtoffer] hem eerder had bedreigd en in paniek is weggereden, waarbij [slachtoffer] tegen verdachte’s auto aan stootte.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof die verklaringen niet onaannemelijk. Het hof gaat er daarbij van uit, dat tussen het moment dat de verdachte het slachtoffer naar buiten zag komen en het moment dat de verdachte in zijn auto stapte en wegreed slechts enkele momenten hebben gezeten. Met de raadsman is het hof van oordeel, dat op grond van het vorenstaande niet kan worden bewezen, dat de verdachte met voorbedachten rade, na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] van het leven heeft willen beroven.
Anders dan de raadsman evenwel acht het hof bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft getracht [slachtoffer] van het leven te beroven door met zijn auto, met een meer dan geringe snelheid en piepende banden, zoals de getuige [getuige] bij de politie heeft verklaard, op [slachtoffer], die op dat moment juist de straat overstak, is ingereden en hem daarbij heeft geraakt en vervolgens zonder te stoppen is doorgereden. Het hof gaat er daarbij van uit, dat, zoals de geuige [getuige] bij de politie heeft verklaard, de verdachte zijn auto naar links heeft gestuurd en niet – wat voor de hand zou hebben gelegen nu de verdachte naar eigen zeggen bang was voor [slachtoffer] en wilde wegvluchten – rechtdoor is gereden. Door op een dergelijke wijze met zijn auto op het slachtoffer, een voetganger, in te rijden en hem daarbij te raken, heeft de verdachte welbewust de geenszins denkbeeldige kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Daaran doet naar het oordeel van het hof niet af, dat de verdachte in paniek is geraakt en in een opwelling heeft gehandeld. Op dat punt wordt het verweer derhalve verworpen.
De raadsman heeft nog ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om een reconstructie, indien het hof tot een bewezenverklaring van moord dan wel doodslag zou komen.
Het hof ziet gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden geen reden om een dergelijk verzoek, dat overigens ook onvoldoende onderbouwd is, te honoreren.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 oktober 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, met meer dan geringe snelheid en piepende banden met een personenauto op voornoemde [slachtoffer] is ingereden en vervolgens tegen die [slachtoffer] is aangereden.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van twee jaar.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door met meer dan geringe snelheid en met piepende banden met een personenauto op [slachtoffer], een voetganger, in te rijden en hem daarbij te raken. Het slachtoffer heeft ten gevolge van de aanrijding op meerdere plaatsen zijn onderbeen gebroken waarvoor hij enkele operaties heeft moeten ondergaan. Blijkens een brief van 10 juni 2010 van de gemachtigde van het slachtoffer is hij nog steeds niet volledig hersteld. De verdachte heeft door zo te handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer in ernstige mate aangetast. Poging tot doodslag, waarbij een auto als wapen is gebruikt, is een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 juni 2010 is de verdachte eerder voor geweldsdelicten en voor overtreding van de Wegenverkeerswet veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden en tevens, evenals de rechtbank, is het hof van oordeel dat een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur op zijn plaats is, waarbij het hof heeft gelet op de zeer onverantwoorde wijze waarop de verdachte zijn auto heeft gebruikt en de verantwoordelijkheid die hij in het verkeer draagt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering van € 32.205,77 tot vergoeding van door haar, als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, geleden schade, te vermeerderen met de kosten voor rechtsbijstand en daarnaast ook toekenning van de wettelijke rente.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van € 16.863,51.
De benadeelde partij heeft zich vervolgens in hoger beroep schriftelijk gevoegd met een vordering van € 35.579,29.
De verdachte heeft de vordering ten dele betwist.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In hoger beroep kan niet een hoger bedrag dan in eerste aanleg worden gevorderd, gelet op het bepaalde in artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal daarom uitgaan van het in eerste aanleg gevorderde bedrag.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot een bedrag van € 15.794,42 (bestaande uit een bedrag van
€ 7.794,42 aan materiele schadevergoeding en een bedrag van € 8.000,- aan immateriële schadevergoeding) worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van het toegewezen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het bewezen verklaarde gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te Amstelveen, een bedrag van
€ 15.794,42 (vijftienduizend zevenhonderdvierennegentig euro en tweeënveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de schadedatum tot de dag van voldoening en met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op € 1.149,54.
Verklaart de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot
€ 15.794,42 (vijftienduizend zevenhonderdvierennegentig euro en tweeënveertig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 113 (honderddertien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. H.A. Holthuis en mr. W. Konijnenbelt, in tegenwoordigheid van mr. B. van der Werf, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juni 2010.
Mrs. M. Gonggrijp-van Mourik en W. Konijnenbelt zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.