parketnummer: 23-005018-09
datum uitspraak: 14 juli 2010
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 1 oktober 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-740337-09 tegen
[Verdachte ],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
adres: [woonadres ].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 17 september 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 14 april 2009 te Haarlem opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in zijn lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
In de nacht van 13 op 14 april 2009 waren [slachtoffer] en de verdachte aanwezig bij een feest in het pand [adres ] te Haarlem. Beiden waren onder invloed van alcohol, terwijl [slachtoffer] daarnaast cocaïne had gebruikt. [slachtoffer] heeft zich aan het eind van dit feest provocerend gedragen in die zin dat hij aan het zuigen was en ruzie zocht; aanvankelijk gold dit jegens eenieder, later enkel nog jegens de verdachte.
Na afloop van het feest is de verdachte naar buiten gelopen, alwaar hij onverhoeds door [slachtoffer] is aangevallen. [slachtoffer] heeft de verdachte daarbij enige keren hard tegen het hoofd en het lichaam geslagen en hem tegen de grond gewerkt. De verdachte heeft zich niet tegen die aanval verweerd, doch enkel met zijn handen zijn hoofd beschermd. Wel heeft hij rond dat moment een mes in zijn hand gehad en gezegd dat hij [slachtoffer] neer zou steken als hij niet weg zou gaan (proces-verbaal van bevindingen pagina 32). Hoewel [slachtoffer] de verdachte ook daarna nog belaagde, heeft de verdachte het mes op dat moment niet gebruikt; hij heeft zich van die locatie (en dus ook van zijn aanvaller) verwijderd en is op weg naar huis gegaan. Hij liep daarbij in de richting van de Parklaan. [slachtoffer] is evenwel de verdachte achterna gegaan.
Op de hoek van de Phoenixstraat en de Parklaan heeft [slachtoffer] opnieuw de confrontatie met de verdachte gezocht. Uit de omstandigheid dat [slachtoffer] daarbij uitdagend met zijn armen gebaarde (zie de verklaring van de getuige [getuige], pagina 84 e.v.), leidt het hof af dat [slachtoffer] de verdachte opnieuw uitdaagde en te lijf wilde gaan.
1. Ongeveer een halve minuut later (zie de verklaring van [S.C.D.], pagina 73) is [slachtoffer] hevig bloedend teruggelopen naar Phoenixstraat [nr], waarbij hij riep: "hij heeft me gestoken". Nabij Phoenixstraat [nr] is [slachtoffer] in elkaar gezakt. De verdachte liep op dat moment op de Parklaan en zei: "het spijt me zo" en "ik heb hem gestoken" (zie de verklaring van [R.S.], pagina 203).
[slachtoffer] is korte tijd later overleden. Bij de sectie aan zijn lichaam werd een steekkanaal vastgesteld, beginnend in de huid juist boven het linker sleutelbeen en schuin naar beneden verlopend tot in de bovenkwab van de linkerlong. Hierbij was onder meer een slagader aangesneden. Het steekkanaal had een lengte van ongeveer 10 centimeter. Het door deze wond opgetreden bloedverlies was de oorzaak van zijn overlijden (sectierapport van 18 juni 2009, opgemaakt door R. Visser).
Op aangeven van de verdachte werd in zijn broekzak een mes aangetroffen, waarvan hij zei dat dat het gebruikte mes was. Het bleek te gaan om een zakmes met een lemmet van ongeveer 8 centimeter. Dit lemmet was geheel bebloed. Het bloed bleek afkomstig van [slachtoffer].
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte [slachtoffer] heeft gestoken en hem daardoor de voormelde wond heeft toegebracht.
Na aanhouding werd ook bij de verdachte letsel vastgesteld: namelijk een bloedende verwonding en een verkleuring aan zijn linkeroogkas, verwondingen aan beide scheenbenen en rode verkleuringen op de onderrug en ter hoogte van de onderzijde van het linker schouderblad.
Bespreking van bewijsverweren
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair bepleit - zakelijk weergegeven - dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad, zodat hij van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Volgens de raadsvrouw was het opzet van de verdachte slechts gericht op het stoppen van zijn aanvaller en heeft de verdachte met zijn mes daartoe een zwaaiende beweging gemaakt.
Het hof overweegt en beslist dienaangaande als volgt.
Op grond van hetgeen hiervoor als vaststaand is aangenomen, gaat het hof ervan uit dat de verdachte, terwijl [slachtoffer] en hij dicht bij elkaar stonden, met een opengeklapt mes bewust een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het onbeschermde lichaam van [slachtoffer] en hem daarbij heeft geraakt. Niet valt in te zien hoe het door [slachtoffer] opgelopen letsel kan worden verklaard wanneer de verdachte (slechts) een zwaaiende beweging met het mes zou hebben gemaakt, nu in dat geval (mede) sprake geweest zou moeten zijn van een snijwond. Evenmin zijn er aanwijzingen voorhanden dat zich een ongeluk zou hebben voorgedaan.
Wat er zij van de bedoelingen van de verdachte, het hof is van oordeel dat hij in ieder geval, door bewust een stekende beweging naar en in het lichaam van [slachtoffer] te maken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij hem van het leven zou beroven. In het algemeen kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op dat gevolg, te weten: levensberoving, dat het -behoudens contra-indicaties- niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het hof merkt als een zodanige gedraging aan: het steken van een mes in het bovenlichaam van een ander, zoals de verdachte dit heeft gedaan, en het hof heeft geen contra-indicatie aangetroffen.
Het hof acht derhalve bewezen dat het opzet van de verdachte - in de zin van voorwaardelijk opzet - was gericht op het van het leven beroven van [slachtoffer].
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 april 2009 te Haarlem opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft de verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in zijn lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsvrouw van de verdachte heeft subsidiair bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Zij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en zijn handelen voldeed aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Immers, de verdachte heeft nadat hij eerder door [slachtoffer] was geprovoceerd en fysiek was aangevallen, geprobeerd van zijn aanvaller weg te komen. Toen de verdachte daarop opnieuw door [slachtoffer] werd aangevallen, heeft hij met een zakmes één niet gerichte, zwaaiende beweging gemaakt om zijn aanvaller te stoppen.
Het hof overweegt en beslist hieromtrent als volgt.
Een beroep op noodweer kan slechts slagen in een situatie waarin de verdediging van (in dit geval) zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, of tegen het onmiddellijk dreigend gevaar van een zodanige aanranding, noodzakelijk en geboden is. Bij de beantwoording van de vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Aannemelijk is geworden dat de verdachte zich ten gevolge van een posttraumatische stress-stoornis essentiële elementen van het die avond voorgevallene niet (meer) kan herinneren. Voorts heeft de ter terechtzitting gehoorde deskundige, de psycholoog H.E.W. Koornstra, verklaard dat geen stellige conclusies mogen worden getrokken uit uitlatingen die de verdachte kort na het incident aan de politieambtenaren heeft gedaan. Gelet daarop zal het hof ten aanzien van die verklaringen en uitlatingen de nodige behoedzaamheid betrachten.
De verdachte heeft direct na aankomst in het politiebureau, terwijl hij zich nog in de ophoudkamer bevond, spontaan aan de verbalisante [verbalisant ] verklaard dat er een conflict was opgetreden en haar gevraagd hoe het ging met diegene die hem had aangevallen en hem had gebracht in een situatie waarin hij niet anders kon doen. Deze verklaring sluit aan bij hetgeen het hof hiervoor als vaststaand heeft vastgesteld.
Op grond van deze verklaring en de voornoemde vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof het aannemelijk dat de verdachte zich tijdens de tweede confrontatie op de hoek van de Phoenixstraat en de Parklaan in een situatie bevond waarin hij zich wederom moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door [slachtoffer], of tegen het onmiddellijk dreigend gevaar voor een zodanige aanranding.
Het hof is van oordeel dat de verdachte daarbij evenwel voor een te zwaar middel heeft gekozen.
[slachtoffer] was alleen en onbewapend en diens aanval deed zich op de openbare weg voor waar de verdachte mogelijkheden had om zich aan een confrontatie te onttrekken. Hoewel het hof niet kan uitsluiten dat de aanval van [slachtoffer] voor de verdachte direct levensbedreigend was, kan evenmin aannemelijk worden geacht dat dit wel het geval was. Bij de verdachte is geen zwaar lichamelijk letsel ontstaan. Dit zo zijnde, komt het hof tot het oordeel dat het steken met een mes in het bovenlichaam van [slachtoffer] niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding.
Hoewel het hof aldus van oordeel is dat het voor de verdachte noodzakelijk was zijn lijf te verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] of tegen het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, is het beroep op noodweer vergeefs gedaan omdat het gebruik van het mes tegen het onbeschermde lichaam van de niet bewapende tegenstander niet als een proportioneel middel kan worden beschouwd. Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw van de verdachte heeft meer subsidiair bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende betoogd. De verdachte geraakte door de voortdurende aanval van [slachtoffer] op zijn lijf in een intense angst. Die intense angst levert de voor noodweerexces vereiste hevige gemoedstoestand op. Het bestaan van die gemoedstoestand wordt bovendien onderschreven door het feit dat de verdachte naar aanleiding van deze situatie een posttraumatische stress-stoornis (hierna: PTSS) heeft opgelopen.
De advocaat-generaal heeft daarentegen - zakelijk weergegeven - het volgende betoogd. De uitlatingen van de verdachte bij de politie en het feit dat hij vóór de fatale schermutseling al een keer zijn zakmes had opengeklapt en daarbij had gezegd dat hij [slachtoffer] in zijn hart zou steken, duiden erop dat bij de verdachte een voornemen tot een bepaalde reactie aanwezig was, dat even later ook ten uitvoer is gebracht. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat de disproportionele reactie van de verdachte het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging.
Het hof overweegt en beslist hieromtrent als volgt.
Het hof is op grond van het navolgende van oordeel dat de disproportionele reactie van de verdachte op de aanval op hem het gevolg is geweest van een door de wederrechtelijke aanval veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
De reeds genoemde deskundige Koornstra, psycholoog, concludeert in het door haar opgemaakte rapport van 15 augustus 2009 dat bij de verdachte direct na het steekincident een PTSS is ontstaan.
Zij heeft ter terechtzitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - nog het volgende verklaard. Een PTSS is in het algemeen het gevolg van een chronische of bijzonder hevige bedreiging. Dat laatste is het geval bij de verdachte, dat wil zeggen dat hij zich direct voorafgaand aan het ontstaan van het trauma bijzonder hevig bedreigd gevoeld moet hebben. Het trauma is, niet alleen, maar wel vooral, ontstaan door zijn eigen handelen, dat voor hem zo wezensvreemd is dat dat voor hem het ergste aspect van het gebeurde is. Wanneer precies de verdachte in een toestand van hevige angst is geraakt, is niet te zeggen. Zijn handelen (het steken, maar ook al het daaraan voorafgaande dreigen met het mes) moet uit hevige angst zijn voortgekomen.
Het hof acht deze observaties en conclusies van de deskundige overtuigend.
De verdachte heeft ook in hoger beroep verklaard dat hij zich herinnert dat die avond door het gedrag van [slachtoffer] de spanningen hoog waren opgelopen en dat hij een intense angst voelde tijdens en na de eerste onverhoedse aanval van [slachtoffer]. Het hof acht deze verklaring, mede in het licht van hetgeen de deskundige heeft geconcludeerd, aannemelijk.
Dit alles leidt het hof tot de vaststelling dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte, toen hij kort na de eerste aanvallen op weg naar huis was gegaan en opnieuw door [slachtoffer] werd aangevallen, als gevolg daarvan in een hevige gemoedsbeweging is geraakt die ertoe heeft geleid dat hij op dat moment de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Het hof neemt daarbij mede over de conclusie van de deskundige, dat hevige angst ook het eerdere dreigen met het mes kan verklaren. Derhalve is het hof anders dan de advocaat-generaal van oordeel dat dit dreigen geen blijk geeft van een vorm van voorbedachte raad die aan het beroep op een hevige gemoedsbeweging in de weg staat.
Voorts is het hof, gelet op hetgeen hiervoor onder 'strafbaarheid van het bewezenverklaarde' is overwogen, van oordeel dat de uitlatingen van de verdachte ten overstaan van de politie evenmin in de weg staan aan de gevolgtrekking dat de verdachte vanuit een dergelijke gemoedsbeweging heeft gehandeld. Het hof verbindt derhalve aan de door de verdachte gedane uitlatingen niet dezelfde conclusies als de rechtbank heeft gedaan.
Gelet op het voorgaande kan de verdachte geen verwijt worden gemaakt van het overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging. Het beroep op noodweerexces slaagt. Het hof zal de verdachte op die grond ontslaan van alle rechtsvervolging.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.M.J. Chorus, mr. H.W.J. de Groot en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juli 2010.