ECLI:NL:GHAMS:2010:BY2112

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-006505-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.P. Splint
  • H.A. Holthuis
  • C.J.D. Waal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door verdachte op prostituee met gebruik van geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag op een prostituee, waarbij hij haar bij de keel heeft gepakt en dichtgedrukt. De feiten vonden plaats op 23 december 2007 in Amsterdam. De verdachte had onvrede over de dienstverlening van het slachtoffer, wat leidde tot de gewelddadige handeling. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers, ondanks enkele inconsistenties, voldoende betrouwbaar waren om als bewijs te dienen. De verdachte werd eerder veroordeeld voor geweldsdelicten, wat de ernst van de zaak onderstreept. De deskundigen concludeerden dat de verdachte lijdt aan een schizofrene stoornis, wat zijn gedrag beïnvloedde. Het hof oordeelde dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was en legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, met de maatregel van terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van een tweede tenlastelegging, maar bevestigde de poging tot doodslag. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de feiten, de omstandigheden en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-006505-08
datum uitspraak: 13 juli 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-422037-07 tegen
[Verdachte ],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
adres: [woonadres ],
thans gedetineerd
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 november 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 11 augustus 2009, 22 oktober 2009 en 29 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair:
hij op of omstreeks 23 december 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) bij de keel/hals heeft gepakt en/of de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 23 december 2007 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met kracht) bij de keel/hals heeft gepakt en/of de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 23 december 2007 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (met kracht) bij haar (rechter)arm heeft gepakt/gegrepen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is, mede gelet op de verklaring van het slachtoffer zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 22 oktober 2009, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 december 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met kracht bij de keel heeft gepakt en de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere overweging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van haar pleitnota betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe -kort gezegd- aangevoerd dat de verklaringen van de [slachtoffer] en [slachtoffer 2] als kennelijk leugenachtig terzijde geschoven dienen te worden en in ieder geval dermate (innerlijk) tegenstrijdig en ongeloofwaardig zijn dat zij niet tot het bewijs kunnen dienen. Indien daarnaast al bewezen verklaard zou kunnen worden dat de verdachte [slachtoffer] bij de nek heeft vastgepakt dan kan uit de verklaringen van het slachtoffer of de getuige [slachtoffer 2] niet worden vastgesteld dat hij het opzet had haar te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] voldoende consistent en betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen worden gebezigd. Hoewel het hof met de raadsvrouw constateert dat de verklaringen van beide vrouwen op details niet geheel overeenkomen, verklaren zij daar waar het gaat om het bij de keel pakken van aangeefster door de verdachte in essentie niet wezenlijk anders en vinden hun verklaringen steun in met name de verklaring van de verbalisant dat hij op 23 december 2007 geconstateerd heeft dat in de hals van aangeefster [slachtoffer] een rode afdruk van vermoedelijk een vinger zat alsmede in de zich in het dossier bevindende foto van de hals van de aangeefster, waarop deze afdruk is waar te nemen.
Hetgeen de raadsvrouw heeft gesteld ter weerlegging van de betrouwbaarheid van beide vrouwen is onvoldoende om dit aannemelijk te maken. Het enkele feit dat de verklaringen op details niet overeenkomen maakt deze verklaringen niet zonder meer onbetrouwbaar, nu [slachtoffer 2] slechts kan verklaren omtrent hetgeen zij heeft waargenomen vanaf het moment dat zij de kamer waarin de verdachte en [slachtoffer] zich bevonden binnentrad en zij derhalve geen weet heeft van wat zich daar voorafgaand aan haar binnenkomst heeft afgespeeld. Dat [slachtoffer 2] ter terechtzitting bij het hof op 22 oktober 2009 als getuige heeft verklaard dat zij van [slachtoffer ] (het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer]) de verdachte zwart moest maken zodat hij een zwaardere straf zou krijgen, brengt het hof niet tot een ander oordeel, nu zij daarbij tevens heeft verklaard dat dit betrekking had op het met twee in plaats van met één hand vastgrijpen bij de keel van [slachtoffer] door de verdachte en zij daarnaast heeft verklaard dat zij de verdachte niet heeft zwart gemaakt en bij de politie en de rechter-commissaris de waarheid heeft verteld en haar verklaringen bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep, zo constateert het hof, op hoofdlijnen ook overeenkomen en consistent zijn.
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen voldoende vast komen te staan dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] bij de keel heeft gepakt en deze heeft dicht gedrukt en dichtgedrukt gehouden. Hij heeft daardoor willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Welke intentie de getuige aan de gedraging van de verdachte toedicht acht het hof hierbij, anders dan de raadsvrouw, irrelevant.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest en daarbij gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van een prostituee. Verdachte heeft het slachtoffer bij de keel gepakt en deze dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden omdat hij niet tevreden was over de dienstverlening. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg gebracht. Dit klemt des te meer nu het slachtoffer een bij uitstek kwetsbare partij is die bij de uitoefening van haar werkzaamheden veelal afhankelijk is van onbekende mannen en daarbij steeds aan het delict kan worden herinnerd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 juni 2010 is de verdachte eerder ter zake van geweldsgerelateerde delicten veroordeeld, waarbij in één geval eveneens een prostituee betrokken was.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van de volgende, de persoon van de verdachte betreffende stukken:
- een Pro Justitia rapport van 26 mei 2008 van drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater;
- een Pro Justitia rapportage van 21 oktober 2008 van A.G.M. Weenink, GZ-psycholoog en G.T. Blok, psychiater in opleiding (in samenwerking met A.E. Ederveen-Grochowska, psychiater), verbonden aan het Pieter Baan Centrum (PBC);
- een aanvullende Pro Justitia rapportage van 18 mei 2010 van voornoemde A.G.M. Weenink en A.E. Grochowska van het PBC.
De Pro Justitia rapportage van het PBC van 21 oktober 2008 houdt als diagnostische overwegingen, conclusies en advies in -zakelijk weergegeven-:
Betrokkene is een op zwakbegaafd niveau functionerende man, lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie van het gedesorganiseerde type. Deze schizofrene stoornis uit zich in ernstige desorganisatie, emotionele teruggetrokkenheid, een afgestompt gevoelsleven, apathie, problemen bij het abstracte denken, een gebrek aan spontaniteit, moeite aan de aandacht vast te houden en oordeels- en kritiekstoornissen. Ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde -indien bewezen- was sprake van deze stoornis. Als gevolg van de schizofrenie is betrokkene zeer beperkt in zijn mogelijkheden om adequaat om te gaan met een veelheid aan (tegenstrijdige) prikkels, emoties en behoeftes en reageert hij op stressvolle of beladen situaties met agressie. Het reageren met agressie hang in sterke mate samen met zijn door de schizofrenie verminderd vermogen tot (agressie)regulatie. Op grond van het voorgaande wordt betrokkene als sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde beschouwd.
De kans op recidive wordt, indien betrokkene geen adequate behandeling van de schizofrene stoornis krijgt, groot geacht, waarbij het risico op escalatie niet kan worden uitgesloten.
Wij adviseren de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Een behandeling in een minder verplicht karakter (zoals in het kader van een voorwaardelijk strafdeel of TBS onder voorwaarden) behoort niet tot de mogelijkheid vanwege de noodzaak tot langdurige behandeling en het ontbreken van ziektebesef bij betrokkene en het daaruit voorvloeiende gebrek aan behandelingsbereidheid.
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep is gebleken dat voornoemde rapportage niet meer voldeed aan de eis gesteld in artikel 37a jo 37 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en is, nu de verdediging niet instemde met het gebruik daarvan, in opdracht van het hof aanvullend gerapporteerd omtrent de persoon van de verdachte door psycholoog A.G.M. Weenink en psychiater A.E. Grochowska.
Beide deskundigen komen op basis van hun aanvullend onderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in de rapportage van 18 mei 2010, niet tot andere conclusies. Op basis van de ernst en de pathologie van betrokkene, de gedragsstoornissen die daaruit voortvloeien, en de grote kans op herhaling vanuit de stoornis, achten zij een TBS-maatregel nog altijd geïndiceerd. Door het ontbreken van ziekte-inzicht en motivatie om aan een voorwaardelijke behandeling mee te werken is een behandeling binnen de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege daarbij aangewezen, waarbij gezien het beloop van de stoornis in het afgelopen jaar, rekening wordt gehouden met een langdurig behandeltraject, aldus beide deskundigen.
Het hof neem de conclusie van de deskundigen van het PBC dat het ten laste gelegde de verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend over, maakt deze tot de zijne en verenigt zich met het door hen gegeven advies.
Het hof acht, gelet op het bovenstaande, een oplegging van een gevangenisstraf van 7 maanden passend en geboden en is voorts van oordeel dat de verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, ter beschikking dient te worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, hetgeen mogelijk is nu het door hem begane feit een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Mede gezien de lange duur van het voorarrest van de verdachte, acht het hof het wenselijk dat op zeer korte termijn met de behandeling van de verdachte wordt aangevangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.P. Splint, mr. H.A. Holthuis en mr. C.J.D. Waal, in tegenwoordigheid van mr. N.C. Laatsch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juli 2010.
Mr. C.J.D. Waal is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.