ECLI:NL:GHAMS:2011:BP0950

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.070.537-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.G. Kemmers
  • M.M.A. Gerritzen-Gunst
  • J.E. Doek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling tussen kinderen en hun vader na eerdere veroordelingen en huiselijk geweld

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om de vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen. De vader, die in hoger beroep is gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, heeft verzocht om een omgangsregeling met zijn kinderen, die hij sinds maart 2008 niet meer heeft gezien. De rechtbank had eerder zijn verzoek afgewezen, onder andere vanwege de angst van de kinderen voor de vader, die in het verleden is veroordeeld voor huiselijk geweld en bedreiging van de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapportage aangegeven dat de kinderen, [kind A] en [kind B], bang zijn voor de vader en dat gedwongen omgang hun sociaal-emotionele ontwikkeling zou schaden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen, waaronder het verleden van de vader met geweld en zijn huidige situatie. Het hof concludeert dat de belangen van de kinderen zwaarder wegen dan het recht van de vader op omgang. De angst van de kinderen is zo groot dat het hof geen omgangsregeling kan vaststellen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de vader kan in de toekomst opnieuw verzoeken om omgang indien de omstandigheden wijzigen. De uitspraak benadrukt het belang van de emotionele en geestelijke ontwikkeling van de kinderen en de noodzaak om hun belangen voorop te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 11 januari 2011 in de zaak met zaaknummer 200.070.537/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. M. Rijser te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. Y.H.H. van der Poel te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 20 juli 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 april 2010 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 427996 / FA RK 09-3748.
1.3. De vrouw heeft op 30 augustus 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4. Op 12 november 2010 heeft het hof een brief ontvangen van [kind A].
1.5. De zaak is op 15 november 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw F.L.M. Huizinga, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi- en Vechtstreek, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.7. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is [kind A] niet verschenen.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, welke relatie is beëindigd in 2007. Uit deze relatie zijn geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 1996 en […] (hierna: [kind B]) [in] 2003. De man heeft de kinderen niet erkend. De vrouw oefent het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.2. De man heeft van september 2005 tot oktober 2007 in detentie gezeten.
2.3. Op 5 februari 2008 is de man veroordeeld door de politierechter te Amsterdam, wegens bedreiging van de vrouw. De man is van deze uitspraak bij het hof in beroep gegaan. Het hof heeft de man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken, een werkstraf van veertig uren en een proeftijd van twee jaren.
2.4. Op 24 juli 2008 is de man in kort geding een straatverbod opgelegd voor de duur van zes maanden met een dwangsom.
2.5. Bij de stukken bevindt zich een rapport van de Raad van 27 januari 2010 waarin verslag is gedaan van een onderzoek naar de mogelijkheid om een omgangsregeling vast te stellen tussen de man en de kinderen.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het inleidend verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen en voorts indien de omgang tussen de man en de kinderen thans (nog) niet wenselijk wordt geacht, de omgang tussen de man en de kinderen te ontzeggen voor bepaalde tijd.
3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde is het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de kinderen en de man. Uit de bestreden beschikking blijkt dat de rechtbank de man als ouder heeft aangemerkt, maar daarvan is geen sprake omdat de man de kinderen niet heeft erkend. De man moet dus in het kader van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) worden aangemerkt als degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot de kinderen. De man is dus ontvankelijk in zijn verzoek.
4.2. De man stelt dat de rechtbank hem ten onrechte de omgang met de kinderen heeft ontzegd. Volgens de man zijn er geen redenen om aan te nemen dat omgang van de kinderen met de man ernstig nadeel zou opleveren voor hun geestelijke of lichamelijke ontwikkeling. Sinds zijn vrijlating gaat het goed met de man. Hij gebruikt geen drugs en alcohol meer en zijn laatste contacten met politie en justitie dateren uit 2008. Voorts heeft hij sinds 2008 een stabiele relatie met zijn huidige vriendin. De man is van mening dat het in het belang van de kinderen is, dat zij goede contacten met hem onderhouden.
4.3. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stellingen van de man. Volgens de vrouw is omgang van de man met de kinderen niet in het belang van de kinderen. In het verleden is er sprake geweest van huiselijk geweld, waarvan de kinderen getuige zijn geweest. Naar de mening van de vrouw zijn de kinderen bang en willen zij geen contact met de man. Voorts ontkent de man zijn gedragingen jegens de vrouw uit het verleden, hetgeen de mogelijkheid tot het hebben van omgang bemoeilijkt, aldus de vrouw.
4.4. Het hof overweegt als volgt.
Uitgangspunt, zoals neergelegd in artikel 1:377a BW, is dat de kinderen recht hebben op omgang met de man, tot wie zij in een nauwe persoonlijke betrekking staan. Krachtens lid 2 van dit artikel stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt hij, al dan niet voor bepaalde tijd het recht op omgang. Ingevolge lid 3 van dit artikel kan het verzoek van de man slechts worden afgewezen, indien sprake is van een of meer van de aldaar vermelde ontzegginggronden.
Uit het raadsrapport van 27 januari 2010 komt naar voren dat de man de kinderen sinds maart 2008 niet meer heeft gezien. De vrouw is bang dat wanneer de man weer in het leven van de kinderen komt, dit voor veel onrust bij hen gaat zorgen. Er is in het verleden sprake geweest van huiselijk geweld en bedreigingen door de man naar de vrouw, waar de man voor veroordeeld is, waardoor de mogelijkheden voor omgang beperkt zijn. De kinderen zijn bang voor de man. [kind A] geeft in haar brief duidelijk aan dat zij geen contact wil met de man. Haar weigering om contact met de man te hebben, houdt volgens haar verband met het agressieve gedrag van de man en de mishandelingen en ruzies die er tussen haar moeder en de man in het verleden hebben plaatsgevonden. [kind B] voelt ook angst voor de man, ondanks het feit dat hij nog erg klein was toen de man nog deel uit maakte van het gezin. De angst van [kind B] is volgens de Raad mogelijk te wijten aan de gebeurtenissen die hij zich nog kan herinneren dan wel gehoord heeft door uitlatingen van anderen, zoals de vrouw en [kind A].
De angst van de kinderen is zo groot dat dit de omgang met de man zeer zal bemoeilijken. De Raad is daarom van mening dat er vanuit de kinderen zwaarwegende belangen zijn om af te wijken van het uitgangspunt dat er omgang dient te zijn tussen de kinderen en de man. Dat daardoor de kinderen niet de kans krijgen om de man te leren kennen en een beeld van hem te vormen, weegt volgens de Raad niet op tegen de angst die de kinderen voor de man hebben. De kinderen dwingen om contact met de man te hebben zal hun sociaal emotionele ontwikkeling mogelijk (verder) schaden, aldus de Raad. Ter zitting in hoger beroep heeft de Raad verklaard het in zijn rapportage gegeven advies te handhaven, nu de situatie die daaraan ten grondslag ligt onveranderd lijkt.
4.5. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, gelet op het raadsrapport, het vaststellen van een omgangsregeling tussen de kinderen en de man in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het verleden van de man, waarin onder meer sprake was van geweld en mishandeling jegens de vrouw en overmatig alcohol- en drugsgebruik, is niet te veronachtzamen. Hoewel de man zijn best doet, is op dit moment nog niet gebleken dat de man in staat is zijn leven te verbeteren, te meer nu hij gestopt is met de behandeling van zijn problemen bij De Waag. Door de gebeurtenissen in het verleden is de angst van de kinderen voor de man zo groot, dat gedwongen omgang met de man ook ernstig nadeel oplevert voor hun geestelijke ontwikkeling. Voorts heeft [kind A], die thans veertien jaar oud is, van ernstige bezwaren tegen omgang met de man doen blijken.
Het hof zal, nu voldoende gronden aanwezig zijn om de man het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen, de bestreden beschikking bekrachtigen. Anders dan door de man verzocht, zal het hof geen tijdsperiode koppelen aan de ontzegging van de omgang, omdat het belang van de kinderen meebrengt, dat zij zich in rust verder kunnen ontwikkelen. Afgezien daarvan kan de man zich in geval van wijziging van omstandigheden opnieuw tot de rechter wenden.
4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, M.M.A. Gerritzen-Gunst en J.E. Doek in tegenwoordigheid van mr. A.C. Kaemingk als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2011.