GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 18 januari 2011 in de zaak met zaaknummer 200.073.529/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 15 september 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 juni 2010 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 167069/FA RK 10-699.
1.3. De zaak is op 24 november 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.4. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de vrouw;
- mevrouw H. Ruder, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem.
1.5. De vrouw en de man zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Partijen zijn [in] 1984 gehuwd. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind A] en [kind B] [in] 1999. De kinderen verblijven bij de vrouw.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om
- tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
- een door de man met ingang van de datum van indiening van het inleidend verzoek te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] en [kind B] te bepalen van € 530,- per kind per maand;
- partijen te veroordelen met elkaar over te gaan tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen, voor zover nog vereist of aanwezig, met benoeming van een notaris en onzijdige personen;
althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist zou achten.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar ontvankelijk te verklaren in haar inleidend verzoek en dit verzoek vervolgens alsnog toe te wijzen. Daarnaast verzoekt zij te bepalen dat:
- de kinderen hun hoofdverblijf bij haar hebben;
- partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag blijven delen;
- de man en de kinderen omgang met elkaar hebben op een nader door partijen overeen te komen wijze;
- de overige ouderschapsafspraken gelden zoals verwoord bij brief van de vrouw van 22 maart 2010 aan de rechtbank;
althans een zodanige beslissing te geven als het hof juist zal achten.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De vrouw betoogt dat de rechtbank verstek had moeten verlenen tegen de man nu hij in eerste aanleg niet is verschenen, waarna haar verzoeken hadden moeten worden toegewezen. Ten onrechte heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard. Dat de vrouw geen ouderschapsplan heeft overgelegd, kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid. Zij was niet in staat tot het opstellen van een ouderschapsplan, omdat zij geen contact meer heeft met de man. Ingevolge art 815 lid 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan desalniettemin op haar verzoeken worden beslist.
4.2. Het hof oordeelt als volgt. Niet juist is de stelling van de vrouw dat de rechtbank verstek had moeten verlenen, nu de verzoekschriftprocedure de mogelijkheid van verstek niet kent.
Dat de man in eerste aanleg niet is verschenen, neemt niet weg dat de rechtbank moet beoordelen of voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 815 Rv omtrent de inhoud van het verzoekschrift. De rechtbank heeft geconstateerd dat de vrouw in weerwil van het tweede lid van voornoemd artikel geen ouderschapsplan heeft overgelegd. Evenmin heeft zij andere stukken overgelegd noch heeft zij gemotiveerd aangegeven waarom er geen gezamenlijk ouderschapsplan aanwezig was.
Desalniettemin oordeelt het hof dat het niet overleggen van een ouderschapsplan in dit geval niet tot niet-ontvankelijkheid leidt, omdat de vrouw in hoger beroep haar verzuim heeft hersteld door thans wel voldoende inlichtingen te verschaffen. Zij heeft bij monde van haar advocaat gemotiveerd gesteld geen contact met de man te hebben. Dit komt het hof aannemelijk voor omdat de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet is verschenen. Derhalve kan het de vrouw niet worden tegengeworpen dat zij geen ouderschapsplan heeft overgelegd. Gelet op het voorgaande zal het hof de vrouw alsnog ontvankelijk verklaren.
Thans dient de inhoud van haar verzoek te worden beoordeeld.
4.3. De verzoeken van de vrouw om tussen partijen de echtscheiding uit te spreken, partijen te veroordelen met elkaar over te gaan tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] en [kind B] van € 530,- per kind per maand te bepalen kunnen, nu zij niet zijn weersproken en die verzoeken het hof overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, worden toegewezen.
4.4. Het verzoek van de vrouw te bepalen dat partijen gezamenlijk het gezag over de kinderen blijven delen, behoeft geen behandeling nu reeds uit de wet voortvloeit dat ouders na echtscheiding gezamenlijk met het gezag blijven belast.
4.5. Het hof zal het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [kind A] en [kind B] bij haar te bepalen toewijzen, aangezien de kinderen feitelijk reeds hun gewone verblijf bij de vrouw hebben. De man heeft het verzoek van de vrouw voorts niet weersproken dan wel verzocht de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen.
4.6. Nu partijen met het gezamenlijk gezag over [kind A] en [kind B] zijn belast, zal het verzoek van de vrouw een nader in te vullen omgangsregeling te bepalen eveneens worden toegewezen.
4.7. Aangezien de ouderschapsafspraken in de brief van de vrouw van 22 maart 2010 slechts een voorstel van de vrouw betreffen waarop de man niet heeft gereageerd, beschouwt het hof deze punten niet als afspraken en zal het deze dus niet in het dictum opnemen, zoals door de vrouw verzocht.
4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende;
verklaart de vrouw ontvankelijk in haar verzoeken;
spreekt tussen partijen de echtscheiding uit;
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen en benoemt voor het geval van geschil daaromtrent notaris mr. M.R. Meijer te Amsterdam, dan wel de ambtelijke bewaarder van diens protocol teneinde de verdeling op een door deze te bepalen plaats en tijd te bewerkstelligen;
benoemt mr. M.S. van Gaalen, advocaat te Amsterdam, en mr. J.W.J. Hijnen, advocaat te Beverwijk, of hun waarnemer of opvolger tot onzijdige personen om de vrouw respectievelijk de man te vertegenwoordigen bij de verdeling, indien de vrouw respectievelijk de man daartoe niet meewerkt of wegblijft;
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] en [kind B] op € 530,- (VIJFHONDERDDERTIG EURO) per kind per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de hoofdverblijfplaats van [kind A] en [kind B] bij de vrouw;
bepaalt dat de man en de kinderen omgang met elkaar hebben op een nader door partijen overeen te komen wijze;
verklaart deze beschikking, behalve ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, R.G. Kemmers en J.J.M. Bruinsma in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2011.