ECLI:NL:GHAMS:2011:BP4415

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.049.733/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.L.G.A. Stille
  • M.W.E. Koopmann
  • C.P. Boodt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht tegen een notaris inzake een notarieel samenlevingscontract en de gevolgen voor de Algemene Nabestaandenwet (Anw)

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een klacht van klaagster tegen de oud-notaris. Klaagster had sinds het overlijden van haar echtgenoot een aanspraak op een uitkering krachtens de Algemene Nabestaandenwet (Anw) en op een pensioenuitkering van de Stichting Spoorwegpensioenfonds. In 2003 heeft klaagster samen met haar partner een notarieel samenlevingscontract laten opstellen. Klaagster heeft in 2003 informatie ingewonnen bij de Sociale Verzekeringsbank en de Stichting Spoorwegpensioenfonds over de gevolgen van samenwonen voor haar uitkeringen. De oud-notaris heeft op 10 juni 2003 de akte van het samenlevingscontract gepasseerd. Klaagster stelde dat zij pas in mei 2006, na het beëindigen van de samenleving, zich bewust werd van de gevolgen van het samenlevingscontract voor haar recht op een uitkering krachtens de Anw. Het hof oordeelde echter dat klaagster al vanaf maart 2003 op de hoogte had kunnen zijn van de gevolgen van het samenwonen, en dat de termijn voor het indienen van de klacht op 10 juni 2003 was aangevangen. Hierdoor was de klacht, die in augustus 2008 was ingediend, te laat en werd klaagster niet-ontvankelijk verklaard. Het hof bekrachtigde de beslissing van de Kamer van Toezicht.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 18 januari 2011 in de zaak onder 200.049.733/01 NOT van:
[klaagster],
wonende te [ ],
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. B. Bentem, advocaat te Enschede,
t e g e n
[de oud-notaris],
gevestigd te [ ],
oud-notaris te [ ],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, hierna: klaagster, is bij een op 26 november 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Almelo, hierna: de kamer, van 2 november 2009, waarbij de kamer de klacht van klaagster tegen geïntimeerde, hierna oud-notaris, niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.2. Bij aanvullend beroepschrift ingekomen ter griffie van het hof op 12 januari 2010, heeft appellante de gronden van haar beroep ter kennis van het hof gebracht.
1.3. Van de zijde van de oud-notaris is op 2 juli 2010 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2010. De gemachtigde van klaagster alsmede klaagster zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. De oud-notaris is nadat hij een bericht van verhindering heeft gezonden, niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
- Klaagster had sinds het overlijden van haar echtgenoot, de heer [X], een aanspraak op een uitkering krachtens de Algemene Nabestaandenwet (Anw) en op een pensioenuitkering van de Stichting Spoorwegpensioenfonds te Utrecht.
- Klaagster heeft in 2003 contact gezocht met de Sociale Verzekeringsbank en de Stichting Spoorwegpensioenfonds voor informatie omtrent de gevolgen voor haar pensioen na een eventueel gaan samenwonen.
- SPF Beheer B.V. te Utrecht, als beheerder van de Stichting Spoorwegpensioenfonds, heeft op 7 maart 2003 aan klaagster een brief gestuurd met de berekening van haar pensioen in het geval van hertrouwen of gaan samenwonen.
- De Sociale Verzekeringsbank heeft klaagster op 1 mei 2003 een informatieve brief gestuurd en klaagster verder verwezen naar SPF Beheer B.V.
- In 2003 hebben klaagster en haar toenmalige partner, de heer [Z], de oud-notaris verzocht een akte houdende een samenlevingscontract op te stellen, welke akte op 10 juni 2003 door een waarnemer van de oud-notaris is gepasseerd.
- Door met ingang van 1 mei 2003 met elkaar samen te leven en een duurzame gemeenschappelijke huishouding te voeren is de aanspraak van klaagster op een uitkering krachtens de Anw geëindigd. In 2006 is de samenleving verbroken waarna de aanspraak van klaagster op een uitkering krachtens de Anw niet herleefde.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de oud-notaris dat deze haar voorafgaande aan het tot stand komen van het samenlevingscontract niet voldoende heeft geïnformeerd over het al dan niet herleven van haar recht op een uitkering krachtens de Anw in geval van beëindiging van het samenleven.
4.2. Klaagster stelt dat zij de brief van de Sociale Verzekeringsbank van 1 mei 2003 niet direct ontvangen heeft, doch pas ten tijde van de beëindiging van het samenleven op 16 mei 2006. Pas toen realiseerde klaagster zich wat de gevolgen van het samenwonen voor haar recht op een uitkering krachtens de Anw inhielden.
5. Het standpunt van de oud-notaris
De oud-notaris heeft gesteld dat zij klaagster de juiste informatie heeft verstrekt. Bovendien heeft de oud-notaris erop gewezen dat niet het samenlevingscontract, maar het feit dat klaagster op 1 mei 2003 is gaan samenwonen, heeft geleid tot het eindigen van haar recht op een uitkering krachtens de Anw.
6. De beoordeling
6.1. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of klaagster in haar klacht tegen de oud-notaris, gezien het tijdstip van indiening, kan worden ontvangen. Het hof dient de ontvankelijkheid te beoordelen aan de hand van het bepaalde in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt, hierna Wna.
6.2. Ingevolge artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaar na de dag waarop de tot klachtgerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.
6.3. Bij de kamer is op 29 augustus 2008 het klaagschrift van klaagster binnen gekomen, dat betrekking heeft op het handelen van de oud-notaris als instrumenterend notaris ter zake van het aangaan van een notarieel samenlevingscontract. Bij het passeren van de akte op 10 juni 2003 was klaagster, tezamen met haar toenmalige partner, aanwezig en heeft zij de akte ondertekend. Het aangaan en de gevolgen van dit notariële samenlevingscontract vormen aanleiding voor de klacht van klaagster.
Klaagster heeft weliswaar op 10 juni 2003 kennis kunnen nemen van het handelen van de oud-notaris, doch zij heeft gesteld dat zij zich pas ten tijde van de beëindiging van het samenleven in mei 2006 de voor haar nadelige gevolgen is gaan realiseren van het samenleven voor haar recht op een uitkering krachtens de Anw.
6.4. Naar het oordeel van het hof heeft klaagster niet voldoende aannemelijk kunnen maken dat zij pas in mei 2006, na het lezen van de brief van de Sociale Verzekeringsbank van 1 mei 2003, kennis kreeg van de voor haar mogelijk nadelige gevolgen van het notariële samenlevingscontract. Immers in de brief van SPF Beheer B.V. van 7 maart 2003, die zij begin maart 2003 ontving, is vermeld:
“U heeft ons gevraagd om een berekening van uw pensioen te maken in het geval dat u zou hertrouwen of gaan samenwonen. Samenwonen of hertrouwen heeft gevolgen voor de hoogte van uw partnerpensioen.
Zo vervalt uw recht op (…) de aan u toegekende diensttijddoortelling (Diensttijddoortelling is toegevoegde pensioengeldige tijd die uw overleden partner tot de pensioenrichtleeftijd normaal gesproken nog had opgebouwd in de Pensioenregeling voor de Bedrijfstak Spoorwegen). Tevens vervalt de ANW-compensatie.”
Het hof is van oordeel dat klaagster reeds vanaf de ontvangst van laatstgenoemde brief in maart 2003 bekend was of had kunnen zijn met de invloed van het samenleven op het al dan niet herleven van haar aanspraken krachtens de Anw.
De hiervoor sub 6.2 genoemde termijn van drie jaren is dan ook aangevangen ten laatste op 10 juni 2003, de datum waarop de akte houdende het samenlevingscontract is verleden, zodat de op 1 september 2008 ter griffie van de rechtbank Almelo ingekomen klacht van klaagster buiten de wettelijke termijn en mitsdien te laat bij de kamer is ingediend. Het voorgaande leidt ertoe dat de klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht moet worden verklaard.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.6. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, M.W.E. Koopmann en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 januari door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ALMELO
Klachtzaak: 27 08 Wna
UITSPRAAK
inzake:
[klaagster],
klaagster,
wonende te [ ],
gemachtigde mr. B. Bentem, advocaat te Enschede;
tegen:
[de notaris],
destijds notaris te [ ],
hierna te noemen de notaris.
1 Verloop van de procedure
Bij brief van 29 augustus 2008 heeft klaagster bij de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Almelo, hierna te noemen de Kamer, een klacht ingediend tegen de notaris. Daarna heeft klaagster op 2 december 2008 met de voorzitter van de Kamer gesproken over de ingediende klacht. Bij beslissing van 8 januari 2009 is de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 27 mei 2009 heeft de Kamer het door klaagster ingestelde verzet gegrond verklaard waardoor de beslissing van 8 januari 2009 is vervallen.
De notaris heeft zich verweerd bij brief van 14 juli 2009. Door klaagster is gerepliceerd bij brief van 4 augustus 2009. Klaagster heeft haar klacht nader onderbouwd met brieven (met bijlagen) van 30 september 2009 en 2 oktober 2009.
De klachtzaak is ter zitting van 5 oktober 2009 behandeld. Klaagster is tezamen met haar gemachtigde verschenen. De notaris is, met kennisgeving, niet verschenen.
2 Toetsingskader
In deze klachtzaak wordt getoetst aan het bepaalde in de Wet op het notarisambt (Wna).
3 Feiten
Gelet op hetgeen klaagster en de notaris over en weer hebben verklaard en op basis van door hen overgelegde stukken, gaat de Kamer uit van de volgende feiten.
In 2003 hebben klaagster en haar toenmalige partner [Z] de notaris verzocht een notariële akte houdende een samenlevingscontract op te stellen. De notaris was in die tijd als notaris verbonden aan het toenmalige kantoor [naam kantoor] (thans notariskantoor [naam kantoor]). De akte is bij afwezigheid van de notaris op 10 juni 2003 gepasseerd door mr. [naam waarnemer], als waarnemer van de notaris.
Klaagster had na het overlijden van haar echtgenoot [X] een aanspraak op een uitkering krachtens de Algemene Nabestaandenwet (Anw). Door het als partners samenleven met de heer [Z] is haar aanspraak op die uitkering geëindigd. In 2006 is het samenleven met [Z] beëindigd. Klaagster had daarop geen recht meer op een uitkering krachtens de Anw.
4 Standpunten
Klaagster stelt zich op het standpunt dat - kort samengevat- de notaris haar ten tijde van het opstellen van het samenlevingscontract niet voldoende heeft geïnformeerd over het al dan niet herleven van haar recht op nabestaandenpensioen in geval van beëindigen van het samenleven. Klaagster heeft de gang van zaken uitvoerig weergeven en verder aan de hand van diverse stukken en uitspraken betoogd dat de notaris in deze een plicht had, welke plicht naar de mening van klaagster door de notaris is verzaakt.
Naar de mening van de notaris heeft zij de juiste informatie verstrekt. Bovendien wijst de notaris er op dat niet het samenlevingscontract, maar het feit dat klaagster op 1 mei 2003 is gaan samenwonen heeft geleid tot het eindigen van het nabestaandenpensioen.
5 Overwegingen
Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wna zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.
In artikel 99, twaalfde lid, Wna is bepaald dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.
Gelet op de inhoud van de klacht en hetgeen klaagster, onder meer laatstelijk ter zitting, heeft gesteld, is het duidelijk dat klaagster zich niet kan verenigen met het feit dat zij na het eindigen van het samenleven met [Z] geen recht heeft op een herleving van de in 2003 beëindigde nabestaandenuitkering.
De Kamer is van oordeel dat in de eerste plaats de termijn waarbinnen de klacht is ingediend aan de orde moet komen.
De Kamer stelt vast dat klaagster al in 2003 bekend was met de omstandigheid dat samenleven met een partner van invloed is op haar aanspraken krachtens de Anw. De Anw-uitkering is destijds beëindigd en bovendien is klaagster hierover bij brief van 7 maart 2003 van SPF Beheer bv geïnformeerd. Ook staat vast dat het in die tijd geldende wettelijk kader bepaalt, dat herleving van een recht op Anw-uitkering slechts dan aan de orde kan komen indien het samenwonen eindigt binnen zes maanden na de aanvang daarvan.
Gelet op het voorgaande is de Kamer van oordeel dat klaagster vanaf 7 maart 2003, dan wel vanaf 10 juni 2003, bekend was of had kunnen zijn met de invloed van het samenleven op het al dan niet herleven van haar aanspraken krachtens de Anw. Dit brengt met zich dat de eerdergenoemde termijn van drie jaren in ieder geval is aangevangen op 10 juni 2003. Aldus is de op 29 augustus 2008 ingediende klacht ruimschoots na het verstrijken van voormelde termijn en mitsdien te laat ingediend.
Het voorgaande leidt er toe dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
6 Beslissing
De Kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Almelo:
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Eerden, voorzitter, mr. W. J. Hordijk, mr. F.M.J. Mulder, mr. H.W.C. Spijkerboer en mr. H.J. Vos, leden en door de voorzitter in tegenwoordigheid van G.J. Doeleman als secretaris in het openbaar uitgesproken op 2 november 2009.
De secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing van de kamer van toezicht kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.
Postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Afschrift verzonden: 2 november 2009