GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 18 januari 2011 in de zaak onder nummer 200.055.669/01 NOT van:
[klaagster],
wonende te [ ],
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. M.J. Koning, advocaat te Amsterdam,
[de kandidaat-notaris],
kandidaat-notaris te [ ],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. F. van der Woude, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder klaagster, is bij een op 2 februari 2010 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met één bijlage – hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Almelo, verder de kamer, van 7 januari 2010, waarbij de klacht tegen geïntimeerde, hierna de kandidaat-notaris, gegrond ten aanzien van voor zover deze handelt over de beschrijving van het vruchtgebruik (huis te Zwitserland) is verklaard en ongegrond op alle overige onderdelen, zonder oplegging van een maatregel. Voor zover klaagster klaagt in haar hoedanigheid van schuldeiser van haar vader, is klaagster niet ontvankelijk verklaard.
1.2. Op 2 maart 2010 is van de zijde van klaagster een aanvullend verzoekschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de kandidaat-notaris is op 1 juni 2010 een verweerschrift tevens incidenteel beroep ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Van de zijde van klaagster is op 23 augustus 2010 een antwoord in incidenteel appel ter griffie van het hof ingekomen. Voorts is van de kant van klaagster op 28 september 2010 nog een productie ingekomen.
1.5. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2010. Klaagster en haar gemachtigde, alsmede de kandidaat-notaris en haar gemachtigde, zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van een pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster richt zich allereerst tegen de overweging van de kamer in de bestreden beslissing dat haar als schuldeiseres van haar vader geen klachtrecht toekomt.
4.2. De inhoudelijke klachten van klaagster houden in het verwijt aan de kandidaat-notaris dat zij niet als een goed (kandidaat-)notaris heeft gehandeld door:
1. haar ministerie te verlenen in het kader van de akte van 31 januari 2007, zonder ook klaagster bij het opstellen en passeren van deze akte te betrekken;
2. het opmaken en passeren in afwezigheid van klaagster als één van de erfgenamen van [naam moeder], hierna: moeder, van de akte met een andere berekening en specificatie van de nalatenschap van moeder;
3. in deze nieuwe berekening/specificatie ernstige fouten te maken en de vordering van klaagster onjuist voor te stellen;
4. in de akte van 31 januari 2007 de vordering van [naam vader], verder: vader, uit hoofde van het finale verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden ter grootte op 31 januari 2007 van € 3.208.838,16, inclusief de wettelijke rente per 31 januari 2007, te negeren, althans te miskennen;
5. de waarde van de blooteigendom van [B] , verder: [B] , en [H], verder:[H] (hoog) te waarderen per datum van het passeren van de akte, doch de daar tegenover geplaatste schulden van [B] en [H] wegens overbedeling (laag) te waarderen per de datum van het overlijden van moeder;
6. vader niet te wijzen op de voor hem zeer nadelige gevolgen van het wachten met het passeren van de akte tot na het bereiken door vader van de leeftijd van 65 jaren;
7. meer in het algemeen niet te voldoen aan de in artikel 43 lid 1 Wet op het notarisambt, verder Wna, voorgeschreven Belehrungspflicht en de in HR 20 januari 1989, NJ 1989/700, verwoorde verdergaande plichten;
8. het opstellen en passeren van een akte waarin melding wordt gemaakt van een vermeende verklaring van comparanten betreffende de goederenrechtelijke status van een registergoed, terwijl zij wist, althans geacht moet worden te hebben geweten, althans ernstig moet hebben vermoed, dat deze verklaring niet juist was;
9. het opstellen en passeren van een akte waarin melding wordt gemaakt van vermeende verklaringen van comparanten betreffende de goederenrechtelijke status van een aantal rechten op naam – die volgens deze akte met het passeren werden overgedragen – terwijl zij wist, althans geacht moet worden te hebben geweten, althans ernstig moet hebben vermoed, dat deze verklaringen niet juist waren en voorts ten aanzien van een aantal van deze rechten onderzoek had moeten instellen, ex artikel 3 lid 2 van de Verordening;
10. op te treden (in elk geval in de periode na het overlijden van vader) als belangenbehartiger van uitsluitend [B] en [H].
5. Het standpunt van de kandidaat-notaris
Ontvankelijkheid van de klacht
5.1. De kandidaat-notaris heeft allereerst naar voren gebracht dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht met betrekking tot het verlijden van de akte van 31 januari 2007, aangezien klaagster krachtens de verdeling niet gerechtigd was in het vruchtgebruikvermogen, maar slechts schuldeiseres was van haar vader. Als schuldeiseres was zij weliswaar derdebelanghebbende bij die akte, maar desondanks behoorde zij niet tot de kring van partijen die door een notaris krachtens de Wna bij het passeren van een notariële akte moest worden betrokken en daarom is zij thans uit dien hoofde evenmin belanghebbende met klachtrecht in de zin van de Wet op het notarisambt.
5.2. Voorts heeft de kandidaat-notaris in dat kader betoogd dat voor zover het gaat om de inhoud van de klacht, zij in dat verband verwijst naar de akte van verdeling van 9 november 2000. Met die akte is de nalatenschap van de moeder van klaagster verdeeld. De herwaardering van de overbedelingsschulden in de akte van 31 januari 2007 brengt geen wijziging in destijds vastgestelde vordering van klaagster op vader.
5.3. Ten aanzien van de verschillende klachtonderdelen verweert de kandidaat-notaris zich als volgt.
Ad 1. De bestaande vordering van klaagster op vader wordt door de akte van 31 januari 2007 niet geraakt; klaagster houdt die vordering, zodat de rechtspositie van klaagster te zijnen opzichte is blijven bestaan. Klaagster was niet gerechtigd tot het vruchtgebruik of de blooteigendom daarvan.
Ad 2. Tussen partijen is in confesso dat alle bij de akte betrokken personen bevoegd waren te handelen zoals zij in die akte hebben gedaan. De positie van klaagster is door die akte niet gewijzigd.
Ad 3. en 4. Vader wenste dat de vorderingen van [B] en [H] werden gewaardeerd naar het moment van het overlijden van hun moeder, omdat de vorderingen en schulden ook toen zijn ontstaan. Omdat de akte werd gepasseerd op 31 januari 2007, bestond de waarde uit het resterend vruchtgebruikvermogen op dat moment. Dat was vaders bewuste keuze en daartoe was hij bevoegd. Tijdens het passeren van de akte van 31 januari 2007 is het passeren onderbroken om vader in de gelegenheid te stellen telefonisch overleg te hebben met een adviserend oud-notaris. Vader zelf heeft tijdens het ondertekenen ook geen bezwaar gemaakt.
Ad 5., 7. en 9. De kandidaat-notaris ontkent dat sprake is van een onjuiste berekening. Voorts begreep vader de inhoud en de gevolgen van de akte. Daar is hij samen met zijn adviseurs bij betrokken geweest. De beschrijven van het vruchtgebruikvermogen was juist behoudens ten aanzien van één onderdeel, te weten het onroerend goed in Zwitserland.
Ad 6. De akte is opgesteld in samenwerking met vader. De kandidaat-notaris heeft met hem de inhoud en de gevolgen van die akte besproken, ook die welke zouden intreden met het bereiken van de leeftijd van 65 jaren. Vader, bijgestaan door zijn adviseurs heeft dit alles begrepen.
Ad 8. Voor de kandidaat-notaris waren geen kenbare gegronde redenen aanwezig om haar ministerie te weigeren.
Ad 10. De kandidaat-notaris ontkent ten opzichte van klaagster partijdig te hebben gehandeld.
Het hof zal in de eerste plaats ambtshalve het instellen van het incidenteel appel door de kandidaat-notaris aan de orde stellen. Naar vaste rechtspraak van het hof is daarvoor in de tuchtprocedure zoals geregeld in de Wet op het notarisambt geen plaats. Artikel 107 lid 4 WNA houdt immers in dat het hof, nadat hoger beroep is ingesteld, de zaak opnieuw in volle omvang behandelt. In dat kader kan de geïntimeerde – al dan niet onder de benaming van incidenteel appel – ook harerzijds het standpunt innemen dat de beslissing van de kamer geheel of gedeeltelijk onjuist is. Het hof zal het ‘incidenteel appel’ van de kandidaat-notaris dan ook als zodanig behandelen en in dat licht ook het ‘antwoord in het incidenteel appel’ van klaagster.
7.1. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat klaagster aangemerkt kan worden als belanghebbende, nu zij ook als schuldeiseres belang heeft bij het handelen of nalaten van de kandidaat-notaris met betrekking tot het vermogen van haar vader, nu zij op laatstgenoemde een vordering heeft verkregen die ontstaan is op grond van de vereffening van de nalatenschap van haar moeder, waarin ook klaagster gerechtigd was en die ook overigens nauw verband hield met dat vermogen en die mede door dat vermogen gedekt werd. Het door de kamer aangehouden criterium dat zij ‘als schuldeiseres (…) niet [behoorde] tot de kring van partijen die door een
(kandidaat-)notaris krachtens de Wna bij het passeren van een notariële akte moest worden betrokken’ is te beperkt. De beslissing waarvan beroep dient in zoverre te worden vernietigd. Klaagster kan dan ook als schuldeiseres in haar klacht worden ontvangen.
Klachtonderdelen 1., 2., 3., 4., 5. en 6. – Mocht de kandidaat-notaris de akte van 31 januari 2007 verlijden zonder klaagster daar bij te betrekken? -
7.2. Met de akte van 9 november 2000 is de nalatenschap van klaagsters moeder vereffend, aldus – voor zover hier van belang – dat klaagster een vordering op haar vader verkreeg en haar vader het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap. Tot het nalatenschapsvermogen waren na de vereffening bij die akte nog slechts vader, [B] en [H] gerechtigd. Bij de akte van 31 januari 2007 is het nalatenschapsvermogen tussen vader, [B] en [H] verder vereffend. Nu klaagster niet gerechtigd (meer) was tot dat vermogen, stond het de kandidaat-notaris in beginsel vrij een akte te verlijden waarin de wèl tot dat vermogen gerechtigden tot verdere vereffening daarvan over gingen, zonder daarbij klaagster te betrekken. Dit zou anders zijn geweest indien door het verlijden van die akte de rechten van klaagster zouden worden verkort. Gelet op het feit dat de vordering van klaagster op haar vader door de akte van 31 januari 2007 niet werd beroerd en ook overigens niet is gebleken dat de daaruit voortvloeiende rechten van klaagster werden verkort, stond het de kandidaat-notaris vrij die akte te verlijden. Dat de berekeningen in de akte van 31 januari 2000 mogelijk onjuistheden bevatten doet daaraan niet af, evenmin als het hanteren van andere waarderingen dan in eerdere akten. Immers de rechten van klaagster zijn daardoor niet verkort. De klachtonderdelen 1., 2., 3., 4., en 5. zijn mitsdien ongegrond.
7.3. Klachtonderdeel 6 betreffende het niet wijzen op de nadelige gevolgen voor vader bij het passeren van de leeftijd van 65 jaren, is evenmin gegrond. De kandidaat-notaris heeft deze klacht gemotiveerd betwist en daarbij aangevoerd dat het vader duidelijk was wat er aan de orde was. Onweersproken is gebleven de stelling van de kandidaat-notaris dat de vader zijn adviseurs daaromtrent heeft geraadpleegd en dat hij dus zeer wel wist wat hij deed. Het hof neemt daarbij in overweging dat vader in de gelegenheid is gesteld zich ter zake te verstaan met een oud-notaris.
Klachtonderdeel 7. – Heeft de kandidaat-notaris aan haar informatieplicht voldaan? -
7.4. Klachtonderdeel 7. dat klaagster ‘in het algemeen’ heeft geformuleerd met betrekking tot het handelen en/of nalaten van de kandidaat-notaris in het kader van artikel 43 Wna is – daargelaten dat de door klaagster gebezigde begrippen Belehrungspflicht en informatieplicht geenszins samenvallen – ook ongegrond, mede gelet op het hiervoor onder 7.3. overwogene en het gebrek aan onderbouwing van klachtonderdeel 7.
Klachtonderdelen 8. en 9. - Onjuiste vermeldingen in de akte van 31 januari 2007 -
7.8. De klachtonderdelen 8. en 9. met betrekking tot het opstellen en passeren van een akte waarin melding wordt gemaakt van een vermeende verklaring van comparanten betreffende de goederenrechtelijke status van een registergoed en een aantal rechten op naam treffen wel doel. Uit de verstrekte gegevens, waaronder pagina 3 van de specificatie I behorende bij de akte van 9 november 2000, blijkt dat de kandidaat-notaris er op verdacht had moeten zijn dat vader het recht op levering van de volle eigendom van een kavel bouwterrein in Zwitserland had. Het had vervolgens op de weg van de kandidaat-notaris gelegen om na te gaan of dit recht op levering inmiddels was geëffectueerd en zo ja, hoe dit privévermogen van de vader tot het vruchtgebruikvermogen van moeders nalatenschap was gaan behoren. Door dit achterwege te laten en in de akte van 31 januari 2007 zonder meer aan te nemen dat het in Zwitserland gelegen onroerend goed behoorde tot het vruchtgebruikvermogen, zou het misverstand bij [B] , [H] en klaagster kunnen ontstaan dat bij het overlijden van vader dit vermogensbestanddeel ook tot het vruchtgebruikvermogen zou behoren. Dit te meer nu het Zwitsers onroerend goed niet in de verdeling zoals vervat in de akte van 31 januari 2007 is opgenomen. Bovendien wordt in die akte op pagina 5 nog aangegeven wat de aandelen van de [B] en [H] in de blooteigendom van het Zwitsers onroerend goed zijn. Dit geldt ook voor de effecten die onder het vruchtgebruikvermogen zijn gebracht, doch privé-eigendom van vader zouden kunnen zijn geweest. Deze klachtonderdelen zijn derhalve gegrond.
Klachtonderdeel 10. – Mocht de kandidaat-notaris na het overlijden optreden als belangenbehartiger van [B] en [H]? -
7.9. Met betrekking tot klachtonderdeel 10. is het hof van oordeel dat de kandidaat-notaris mocht optreden na het overlijden van vader op 13 december 2007 als belangenbehartiger van [B] en [H], nu zij niet optrad als boedelnotaris in vaders nalatenschap. Overigens blijkt niet dat de kandidaat-notaris daarbij de belangen van klaagster uit het oog heeft verloren. Klaagster heeft buitendien haar stelling in deze onvoldoende onderbouwd om anders te kunnen oordelen. De klacht is ongegrond.
7.10. Aangezien het hof tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer zowel wat betreft de ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht, als de gegrondheid van de klachten zoals genoemd onder 7.8. kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
7.11. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het bovengenoemde reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.12. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing, en opnieuw rechtdoende:
- verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht;
- verkaart de klachtonderdelen 8. en 9. zoals genoemd onder 7.8. gegrond;
- legt de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, M.W.E. Koopmann en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 januari 2011 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ALMELO
inzake:
[klaagster],
wonende te [ ],
hierna te noemen klaagster,
gemachtigde: mr. M.J. Koning, advocaat te Amsterdam;
tegen:
[de kandidaat-notaris],
kandidaat-notaris te [ ],
hierna te noemen de kandidaat-notaris,
gemachtigde: mr. F. van der Woude, advocaat te Amsterdam
1 Verloop van de procedure
Bij brief van 21 augustus 2008 heeft klaagster een klacht tegen de kandidaat-notaris ingediend bij de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Almelo, hierna te noemen de Kamer. Bij brief van 6 oktober 2008 heeft de kandidaat-notaris zich verweerd. Vervolgens heeft klaagster bij brief van 12 november 2008 gerepliceerd. Door de kandidaat-notaris is op 22 december 2008 gedupliceerd.
De klachtzaak is ter zitting van 5 november 2009 behandeld. Klaagster is in persoon verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en door haar echtgenoot. De kandidaat-notaris is eveneens in persoon verschenen, tezamen met haar gemachtigde mr. F. van der Woude.
2 Toetsingskader
In deze klachtzaak dient te worden beoordeeld of de kandidaat-notaris heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de Wet op het notarisambt (Wna).
3 Feiten
Op basis van de door klaagster en door de kandidaat-notaris overgelegde stukken wordt onder meer het volgende vastgesteld.
- Op 21 februari 2000 is de moeder van klaagster, mevrouw [naam moeder], hierna erflaatster, overleden.
- Erflaatster heeft over haar nalatenschap beschikt bij testament van 11 december 1992. Erflaatster heeft - kort samengevat - tot haar erfgenamen benoemd: [naam vader] (echtgenoot) voor 1/100e deel en [B] (zoon [B] ), [H] (dochter [H]) en klaagster (dochter [naam klaagster]) ieder voor 33/100e deel. Daarbij heeft de echtgenoot het levenslange recht van vruchtgebruik van de gehele nalatenschap gelegateerd gekregen.
- Bij akte van 9 november 2000 hebben de erfgenamen de nalatenschap gewaardeerd en verdeeld.
- Klaagster, [naam klaagster] , is krachtens deze verdeling niet gerechtigd tot het vruchtgebruik van het vermogen.
- Bij akte van 9 september 2004 hebben de gezamenlijke erfgenamen een telfout in de eerdere waardering bij akte van 9 november 2000 gerectificeerd.
- Bij akte van 31 januari 2007, verleden ten overstaan van de kandidaat-notaris, is door [naam vader] (vader), [B] en [H] een nadere verdeling gemaakt van het vruchtgebruik van het vermogen en onderling afgerekend.
- Vader heeft over zijn nalatenschap beschikt bij testament van 12 maart 2007 en daarbij zijn dochter [naam klaagster] , klaagster, aangewezen als enig erfgenaam.
- Op 13 december 2007 is de vader van klaagster, [naam vader] , overleden.
4. Standpunten
Samengevat en zakelijk weergegeven zijn de volgende standpunten naar voren gebracht.
4.1 Klaagster stelt dat de kandidaat-notaris onjuist heeft gehandeld bij het passeren van de akte van 31 januari 2007. Zij klaagt als belanghebbende bij die akte (immers deelgenoot in de nalatenschap van erflaatster en aldus schuldeiser van vader) en als rechtsopvolger van vader onder algemene titel.
De kandidaat-notaris had deze akte volgens klaagster niet mogen passeren zonder haar daarbij te betrekken. Klaagster is niet op de hoogte gesteld van het voornemen tot het passeren en is ook niet geïnformeerd over de inhoud van de akte. Klaagster is van mening dat de inhoud haar echter wel aanging omdat zij deelgenoot is in de nalatenschap van erflaatster en schuldeiser was van vader en de akte van invloed is op haar financiële positie. Klaagster wijst in dit verband op de berekeningen van de nalatenschap van erflaatster in de bedoelde akte. Naar de mening van klaagster heeft de kandidaat- notaris geen oog gehad voor haar belangen, maar uitsluitend voor die van haar broer [B] en zus [H], voor wie zij ook al werkzaam was als een soort belangenbehartiger.
Bovendien is de berekening naar de mening van klaagster inhoudelijk onjuist. Voorts bevat de akte een naar de mening van klaagster onjuiste vermogensopstelling van vader. Onder meer bevat de akte onjuistheden over de woning in Zwitserland. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de kandidaat-notaris ten onrechte heeft nagelaten daar nader onderzoek naar te verrichten. Dat geldt ook voor diverse andere in de akte genoemde zaken waarvan na onderzoek zou zijn gebleken op wiens naam ze stonden. Verder is volgens klaagster sprake van een onjuiste waardering van opgesomde goederen, is geen aandacht geschonken aan een wijziging per 29 januari 2007 van de waarderingsfactor van het vruchtgebruik van vader, is niet toegelicht waarom de schulden van [B] en [H] tegen een lager rentepercentage zijn gewaardeerd en heeft de kandidaat-notaris zich er onvoldoende van vergewist of vader de gevolgen van de akte wel voldoende besefte. In dit verband wijst klaagster op medische rapporten waaruit blijkt dat vader in die tijd leed aan een ernstige vorm van depressie. Ook heeft klaagster een verklaring van oud-notaris [X] overgelegd waarin is weergegeven dat hij als adviseur aan vader heeft geadviseerd de akte van 31 januari 2007 niet te ondertekenen.
4.2 De kandidaat-notaris stelt zich op het standpunt dat zij correct heeft gehandeld. Naar haar mening is klaagster echter niet-ontvankelijk in haar klacht. Klaagster was krachtens die verdeling niet gerechtigd in het vruchtgebruik vermogen, maar ‘slechts’ schuldeiseres van haar vader. Als schuldeiseres was zij weliswaar derde-belanghebbende bij de akte van 31 januari 2007, maar desondanks behoorde zij niet de kring van partijen die door een (kandidaat-)notaris krachtens de Wna bij het passeren van een notariële akte moest worden betrokken en daarom is zij thans uit dien hoofde evenmin een belanghebbende met klachtrecht in de zin van de Wna.
Voor zover het gaat om de inhoud van de klacht wijst de kandidaat-notaris in de eerste plaats op de akte van verdeling 9 november 2000. Met die akte is de nalatenschap van erflaatster verdeeld en gewaardeerd. De herwaardering van de overbedelingsschulden in de akte van 31 januari 2007 brengt geen wijziging in de destijds vastgestelde vordering van klaagster op vader. Indien van dat laatste wel sprake was geweest, dan had dat alleen in het bijzijn van klaagster en met haar toestemming kunnen plaatsvinden.
Vervolgens geeft de kandidaat-notaris aan dat van partijdigheid geen sprake is geweest. De partijen bij de akte hebben daar ook niet over geklaagd. Ook uit het handelen na het overlijden van vader kan geen partijdigheid worden afgeleid. Voor zover het gaat om de ministerieplicht is de kandidaat-notaris van mening dat er geen aanleiding bestond om haar ministerie te weigeren. Er was geen sprake van schending van rechten van klaagster of van andere gronden die tot weigering hadden moet leiden.
Voor zover het gaat om de Belehrung geeft de kandidaat-notaris aan dat haar uit het totaal van omstandigheden en de besprekingen is gebleken dat het vader duidelijk was waarvoor hij tekende. Ook tijdens het passeren van de akte heeft de kandidaat-notaris zich daarvan overtuigd. De kandidaat-notaris geeft in dit verband aan dat het passeren is onderbroken om vader de mogelijkheid te geven op een bepaald punt telefonisch overleg te hebben met een hem adviserende oud-notaris. Van enig bezwaar van de zijde van vader tegen het ondertekenen van de akte is de kandidaat-notaris niet gebleken.
5 Overwegingen
5.1 Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wna zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.
5.2 Met betrekking tot de vraag of klaagster ontvankelijk is in haar klacht, overweegt de Kamer het volgende. Het gaat in deze klachtzaak om de akte van 31 januari 2007. Met de kandidaat-notaris is de Kamer van oordeel dat aan klaagster als schuldeiseres van haar vader, geen klachtrecht toekomt. Als schuldeiseres behoorde zij niet tot de kring van partijen die door een (kandidaat-)notaris krachtens de Wna bij het passeren van een notariële akte moest worden betrokken en daarom is zij thans uit dien hoofde evenmin een belanghebbende met klachtrecht in de zin van de Wna. Met klaagster is de Kamer echter van oordeel dat zij als rechtsopvolger van haar vader wel ontvankelijk is in haar klacht over het handelen van de kandidaat-notaris bij het passeren van de akte van 31 januari 2007. Het onderhavige klachtrecht is derhalve beperkt tot de feiten en omstandigheden ten aanzien waarvan haar vader een klachtrecht had. De klacht is tijdig ingediend.
5.3 Met betrekking tot de inhoud van de klacht is de Kamer van oordeel dat voor de kandidaat-notaris de akte van 9 november 2000 als belangrijk gegeven mocht gelden. In de akte is een aantal uitgangspunten vastgelegd. Vervolgens stelt de Kamer vast dat vader en zoon [B] en dochter [H] kennelijk de wil hebben gehad om hun onderlinge schuldverhouding nader te specificeren en om te zetten. Dat heeft geleid tot de door de kandidaat-notaris gepasseerde akte van 31 januari 2007. De Kamer heeft in hetgeen door partijen is aangevoerd geen aanleiding gevonden om aan te nemen dat de akte met een andere intentie is opgesteld en dat de kandidaat-notaris daarin aanleiding had moeten zien om haar ministerie te weigeren. Evenmin is de Kamer dienaangaande gebleken van partijdigheid van de kandidaat-notaris.
5.4 Voor zover het gaat om de wil en de verklaring van vader, is de Kamer, anders dan klaagster, van oordeel dat niet gebleken is dat er ten tijde van het passeren van de akte sprake was van een discrepantie tussen de wil en de verklaring van vader, noch van het feit dat dit kenbaar had moeten zijn aan de kandidaat-notaris. Er was weliswaar sprake van een zeer gecompliceerde berekening en verrekening, maar van belang is dat vader adviseurs had en dat hij ook in het telefonisch overleg ten tijde van het passeren van de akte geen aanleiding heeft gezien om op dat moment van ondertekenen af te zien. Ook de door klaagster overgelegde medische stukken over de (wisselende) geestelijke gesteldheid van vader geven geen aanleiding om aan te nemen dat vader, ten tijde hier van belang en in de tijd daaraan voorafgaand, niet in staat was om zijn wil te bepalen en overeenkomstig zijn wil te verklaren. Bovendien valt op dat nadien, op 12 maart 2007, ten kantore van de oud-notaris, in de geestelijke gesteldheid van vader geen aanleiding is gezien om de medewerking aan het opstellen van een testament door vader te weigeren.
Voor zover het gaat om de inhoud van de berekening is de Kamer van oordeel dat niet gebleken is dat daarin fouten zijn gemaakt. Met betrekking tot de uitgangspunten van de akte is de Kamer van oordeel dat geldt dat vader daarmee heeft ingestemd en om die reden kan klaagster, als rechtsopvolger van vader, daarover niet klagen.
5.5 Met betrekking tot de beschrijving van het vruchtgebruikvermogen in de akte 31 januari 2007 is de kamer van oordeel dat die opsomming op een onderdeel onjuist is. In de eerdere akten heeft de kandidaat-notaris geen grond kunnen vinden voor de aanname dat de woning in Zwitserland daar ook tot dat vruchtgebruik vermogen behoorde. Naar het oordeel van de Kamer moet worden aangenomen dat vader het volle eigendom van die woning had. De Kamer wijst in dit verband op het overgelegde advies van 24 juni 2008 van Professor mr. W.G. Huigen, in welk advies onder punt 6 (registergoed) tot voormelde slotsom wordt gekomen, en de Kamer ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen. De klacht is wat dit onderdeel betreft gegrond.
5.6 Met betrekking tot hetgeen overigens is aangevoerd, is de Kamer van oordeel dat niet gebleken is van klachtwaardig handelen van de notaris.
5.7 Gelet op het voorgaande is de Kamer van oordeel dat de klacht gegrond is voor zover het gaat om de beschrijving van het vruchtgebruikvermogen (huis te Zwitserland). Naar het oordeel van de Kamer is daarbij geen sprake van een zodanig verzuim van de kandidaat-notaris dat moet worden overgegaan tot het opleggen van een maatregel.
De klacht is voor het overige ongegrond.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
6 Beslissing
De kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Almelo,
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk voorzover zij klaagt in haar hoedanigheid van schuldeiser van haar vader;
- verklaart de klacht gegrond voor zover deze handelt over de fout in de beschrijving van het vruchtgebruikvermogen (huis te Zwitserland);
- legt de kandidaat-notaris ter zake geen tuchtmaatregel op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. van der Winkel, voorzitter, mr. G. van Eerden, mr. W. Meijling, mr. F.J.M. Mulder en mr. H.W.C. Spijkerboer, leden en door de voorzitter, in tegenwoordigheid van G.J. Doeleman als secretaris, in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2010.
De secretaris, De voorzitter,
Tegen deze beslissing van de kamer van toezicht kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.
Postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Afschrift verzonden: 7 januari 2010