ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8540

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.072.457/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wigleven
  • M.M.A. Gerritzen-Gunst
  • E.A. Maan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter en terugbetaling bruidsgave in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2011, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 mei 2010, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van € 2.000,- aan de vrouw ter zake van vergoeding voor de bruidsgave. De man betwist deze verplichting en verzoekt de beschikking te vernietigen.

De partijen, die in 2006 zijn gehuwd volgens Marokkaans recht, hebben de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw heeft op 28 september 2009 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam, waarin zij om vergoeding van de bruidsgave verzocht. De man had echter al eerder, op 28 augustus 2008, een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank in Nador, Marokko, met betrekking tot hetzelfde onderwerp. De rechtbank in Marokko heeft op 16 juni 2010 geoordeeld dat de vrouw recht heeft op een bedrag van 5.600 Marokkaanse dirham ter zake van de bruidsgave.

Het hof heeft allereerst de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld. Volgens artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Nederlandse rechter onbevoegd als er al een beslissing is gegeven door een buitenlandse rechter die voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is. Het hof concludeert echter dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de exequaturprocedure nog niet is afgerond en er geen executieverdrag is.

Vervolgens heeft het hof de argumenten van beide partijen beoordeeld. De vrouw stelt dat de man haar nog € 2.000,- verschuldigd is op basis van de huwelijksakte, terwijl de man aanvoert dat hij al aflossingen heeft gedaan en dat hij door de Marokkaanse rechtbank is veroordeeld tot betaling van een lager bedrag. Het hof oordeelt dat de vrouw haar stelling dat de man nog een bedrag verschuldigd is, niet voldoende heeft onderbouwd. Daarom vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de bruidsgave en wijst het verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

(Bij vervroeging)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 15 februari 2011 in de zaak met zaaknummer 200.072.457/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. C.W.A. van Dam te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 25 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 26 mei 2010 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 439998 / FA RK 09-7692.
1.3. De zaak is op 5 januari 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.4. Ter terechtzitting is de man verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
1.5. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 2006 naar Marokkaans recht op het Marokkaanse Consulaat te Amsterdam gehuwd. Zij hebben de Marokkaanse nationaliteit.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vrouw de man veroordeeld aan haar te betalen een bedrag van € 2.000,- ter zake van vergoeding voor de bruidsgave.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek tot betaling van het bedrag van € 2.000,- alsnog af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Bevoegdheid
4.1. Vooreerst is aan de orde de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is ten aanzien van het onderhavige geschil.
4.2. In artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is onder meer bepaald dat indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing is gegeven die voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, zich onbevoegd verklaart.
4.3. De vrouw heeft door indiening van een verzoekschrift op 28 september 2009 een zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank in Amsterdam, en daarbij onder meer verzocht om vergoeding van een bruidsgave. Gebleken is dat de man over (onder meer) hetzelfde onderwerp op 28 augustus 2008 een procedure tussen partijen aanhangig heeft gemaakt bij de rechtbank te Nador, Marokko. Bij vonnis van die rechtbank van 16 juni 2010 is onder meer vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een bedrag van 5.600 Marokkaanse dirham ter zake van vergoeding bruidsgave. Zolang niet één van partijen de exequaturprocedure op grond van artikel 431 Rv tot een eind heeft gebracht, en bij gebreke van een executieverdrag op basis waarvan bedoeld vonnis voor wat betreft vergoeding bruidgave in Nederland zou kunnen worden geëxecuteerd dan wel van rechterlijk verlof op grond van artikel 985 Rv, is echter niet voldaan aan het vereiste van een voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbare beslissing, zodat artikel 12 Rv toepassing mist.
4.4. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd van het inleidend verzoek van de vrouw voor zover dit de vergoeding van de bruidsgave betreft, kennis te nemen.
De bruidsgave
4.5. Ter onderbouwing van haar verzoek de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.000,- ter zake van bruidsgave verwijst de vrouw naar een tussen partijen gesloten huwelijksakte van 27 maart 2006 waarin onder meer staat vermeld dat de man haar nog een bedrag van € 2.000,- ter zake van bruidsgave verschuldigd is.
4.6. De man voert aan dat hij tijdens het huwelijk op genoemd bedrag reeds aflossingen heeft gedaan, en dat hij voor het overige ter zake van de bruidsgave bij voornoemd vonnis door de rechtbank in Marokko is veroordeeld tot betaling van een bedrag van 5.600 Marokkaanse dirham, het equivalent van ongeveer € 510,-. Ter terechtzitting heeft de man laten weten dat dit bedrag inmiddels via de kas van de rechtbank op een Marokkaanse bankrekening van de vrouw is gestort, zodat hij de vrouw thans ter zake de bruidsgave niets meer verschuldigd is.
4.7. Tegenover dit betoog van de man - met overlegging van vorenbedoeld vonnis van de rechtbank in Marokko, waarin onder meer is overwogen dat de vrouw recht heeft op de helft van de vastgestelde bruidsgave nu partijen gescheiden zijn vóór de consummatie van het huwelijk - heeft de vrouw haar stelling dat de man haar nog altijd een bedrag van € 2.000,- verschuldigd is, dan wel enig ander bedrag, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom vanuit dat de man aan zijn terugbetalingsverplichting ter zake van de bruidsgave, voor zover rechtens nog verschuldigd, jegens de vrouw heeft voldaan.
4.8. Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking van de rechtbank zal worden vernietigd voor zover dit de bruidsgave betreft. Het inleidend verzoek van de vrouw zal op dat punt alsnog worden afgewezen.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het inleidend verzoek alsnog af voor zover dit betreft het verzoek om betaling van € 2.000,- ter zake van bruidsgave;
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, M.M.A. Gerritzen-Gunst en E.A. Maan in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2011.