ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8577

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005754-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne via Schiphol door schoonmaker

In deze zaak, die bekend staat als de Megazaak Kilimanjaro, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van cocaïne. De verdachte, een schoonmaker op Schiphol, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 18 kilogram cocaïne in Nederland. De feiten vonden plaats op 25 augustus 2008, toen de verdachte tijdens zijn werkzaamheden in een vliegtuig pakketten met cocaïne aantrof en deze meenam naar buiten. Het hof oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de verboden inhoud van de pakketten, ondanks zijn verklaring dat hij dacht dat het om afval ging. Het hof verwierp deze verklaring als ongeloofwaardig, gezien de omstandigheden waaronder de pakketten waren aangetroffen en de ervaring van de verdachte in zijn functie. Het hof achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne had ingevoerd en dat hij dit deed in vereniging met een medeverdachte. De rol van de verdachte werd als zeer ondergeschikt beoordeeld, wat leidde tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof benadrukte de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving, maar hield rekening met de beperkte rol van de verdachte in het geheel. De uitspraak werd gedaan na een grondige beoordeling van de bewijsstukken en de verklaringen van de betrokkenen.

Uitspraak

parketnummer: 23-005754-09
datum uitspraak: 31 mei 2011
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 10 november 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-840124-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 6 en 27 oktober 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 26, 27 en 28 april 2011 en 17 mei 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer achttien (18) kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 augustus 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer achttien kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte niet wist dat de pakketten, die hij op 25 augustus 2008 tijdens zijn schoonmaakdienst had aangeraakt, cocaïne bevatten. Volgens de raadsman was er geen nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachten, zodat hij het hem ten laste gelegde feit niet kan hebben medegepleegd. Op grond hiervan dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat degene die goederen met zich voert, wetenschap heeft van de aard en samenstelling van deze goederen, tenzij blijkt van bijzondere feiten of omstandigheden die tot een uitzondering op dit uitgangspunt nopen. De toepassing van dit uitgangspunt betekent voor de onderhavige zaak dat de verdachte wetenschap moet hebben gedragen van de (verboden) inhoud van de onder hem en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] aangetroffen en in beslaggenomen vijftien pakketten met daarin cocaïne.
Op grond van de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen gaat het hof uit van de volgende gang van zaken.
De verdachte heeft op 25 augustus 2008 op Schiphol diverse pakketten met daarin cocaïne in een vliegtuig, dat enige tijd was geplaatst op een zogeheten buffer, gepakt en heeft vervolgens deze pakketten uit het vliegtuig mee naar buiten genomen. Dit is gebeurd tijdens een zogeheten security-check die beroepshalve werd uitgevoerd door de verdachte en diens medeverdachte [naam medeverdachte], nadat het vliegtuig door andere medewerkers van het schoonmaakbedrijf reeds was gereinigd en het afval reeds was afgevoerd. Er waren tijdens de verrichting van verdachtes werkzaamheden niet ook nog andere personen werkzaam in, aan of in de nabijheid van dat vliegtuig. De pakketten met daarin cocaïne zijn op het luchthaventerrein aangetroffen in een voertuig dat werd bestuurd door medeverdachte [naam medeverdachte] en waarin de verdachte als passagier was gezeten.
In het voertuig lagen verschillende grote plastic zakken met kussens. Eén zak, die zwaarder was dan de andere, bevatte de pakketten met cocaïne, omwikkeld door twee kussenslopen.
Het door de verdachte gevoerde verweer strekt ertoe, dat het hof op grond van de door hem ter onderbouwing aangevoerde feiten en omstandigheden als uitzondering op het eerder geformuleerde uitgangspunt zal aannemen dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de inhoud van de evenbedoelde pakketten. Deze door de verdachte aangevoerde feiten en omstandigheden houden het volgende in.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de pakketten tijdens het schoonmaken in het vliegtuig verspreid op de vloer zag liggen; zijn collega en medeverdachte [naam medeverdachte] was terzelfder tijd in dat vliegtuig werkzaam. Volgens verklaring van de verdachte verkeerde hij in de veronderstelling dat de pakketten achtergelaten afval betroffen en hij heeft de pakketten met het oog op de afvoer daarvan opgeraapt en in een vuilniszak gedaan. Hij heeft voorts verklaard dat hij destijds ruim twee jaar op de luchthaven Schiphol werkzaam was als schoonmaker van vliegtuigen en dat hij bij die werkzaamheden niet eerder dergelijke pakketten in een vliegtuig had aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof verdient de van de verdachte verklaring omtrent de feitelijke gang van zaken - die in de kern geen verankering vindt in de stukken van het dossier - geen geloof en zal het hof daarom daaraan voorbij gaan. Daartoe overweegt het hof dat behoudens bijzondere omstandigheden -waarvan in casu niet is gebleken - het niet geloofwaardig is dat de pakketten cocaïne, die een zeer grote handelswaarde vertegenwoordigen, op de door de verdachte beschreven wijze, dat wil zeggen door een of meer derden onbeheerd en verspreid over de vloer van een vliegtuig worden achtergelaten.
En in het geval dat veronderstellenderwijs wel van het bestaan hebben van het door de verdachte geschetste scenario wordt uitgegaan verdient verdachtes verklaring dat hij de pakketten als louter afval heeft beschouwd geen geloof. Immers, gelet op het aantal en de vorm van de pakketten, de wijze van aantreffen daarvan en verkerend in de wetenschap dat het (voor intercontinentale vluchten ingezette) vliegtuig al was gereinigd, bezien tegen de achtergrond van zowel verdachtes meerjarige en specifieke werkervaring als het van algemene bekendheid zijnde feit dat de smokkel van cocaïne naar Nederland ook via de luchthaven Schiphol plaatsvindt, hecht het hof evenmin geloof aan zijn verklaring dat hij de pakketten als louter onschuldig afval en niet als contrabande heeft beschouwd. In dat licht bezien is het minstgenomen opmerkelijk dat de pakketten cocaïne waren omwikkeld met twee kussenslopen. Dit een en ander leidt het hof tot de slotsom dat de verdachte kennelijk heeft verklaard zoals hij heeft verklaard teneinde zijn wetenschap en strafbare betrokkenheid te maskeren, hetgeen meebrengt dat het hof in het onderhavige geval geen uitzondering aanneemt op het hiervoor geformuleerde uitgangspunt.
Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne Nederland heeft ingevoerd.
Voorts ligt de vraag ter beantwoording voor of de verdachte het hem ten laste gelegde heeft gepleegd tezamen en in vereniging met een ander of anderen. Het hof overweegt in dit verband dat uit de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden blijken.
De verdachte is samen met [naam medeverdachte] aan boord van het vliegtuig City of Nairobi gegaan. Er waren op dat moment geen andere personen aan boord dan wel in de directe omgeving van het vliegtuig. Voorts dient [naam medeverdachte] op grond van in het dossier gerelateerde feiten en omstandigheden aangemerkt te worden als pleger van de opzettelijke invoer van de meergenoemde aangetroffen hoeveelheid cocaïne. Van de verdachte zijn op twee plaatsen op de pakketten vingerafdrukken aangetroffen, van medeverdachte [naam medeverdachte] op één plaats. Gelet op deze feiten en omstandigheden in hun onderlinge verband en samenhang beschouwd, kan, nu de verdachte niets heeft aangedragen op grond waarvan anders moet worden geoordeeld, redelijkerwijs worden uitgesloten dat de verdachten los van elkaar hebben gehandeld en staat buiten redelijke twijfel dat de verdachte in vereniging met [naam medeverdachte] het feit heeft gepleegd.
Uit het dossier volgt dat bij de invoer van de betreffende pakketten meer personen als verdachte zijn betrokken. Het hof overweegt echter dat uit het dossier onvoldoende kan blijken dat tussen de verdachte en een of meer van die andere personen, met uitzondering van genoemde [naam medeverdachte], sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op die invoer. De contacten tussen de verdachte en die andere personen ná de inbeslagname van de cocaïne zijn daartoe onvoldoende.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 70 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de invoer van 18 kilogram cocaïne via Schiphol. De rol van de verdachte heeft erin bestaan dat hij de cocaïne uit het vliegtuig heeft gehaald tijdens zijn op de luchthaven Schiphol vervulde securitydienst. Dat de verdachte daarbij zijn dienstbetrekking bij Asito en aldus zijn kennis over de gang van zaken op beveiligde plekken op de luchthaven Schiphol heeft misbruikt, rekent het hof de verdachte in het bijzonder aan. Zowel Asito als de luchthaven Schiphol zijn voor een behoorlijk functioneren immers eerst en vooral afhankelijk van de integriteit van de aldaar werkzame personen.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder niet alleen de door gebruiker gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof, maar ook andere, met de (groot)handel in harddrugs gepaard gaande ernstige criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben cocaïne op de markt van handelaren en gebruikers te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 april 2011 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof overweegt met betrekking tot de rol van de verdachte dat niet meer is kunnen worden vastgesteld dan dat hij op enig moment pakketten met cocaïne van boord van een vliegtuig heeft gebracht. Niet gebleken is dat hij bij de voorbereiding enige rol heeft gespeeld of dat hij bij de verdere gang van zaken met betrekking tot die cocaïne enige rol zou spelen. De verklaring van de verdachte - die overigens steun vindt in het dossier - dat hij, nadat de cocaïne door de Koninklijke Marechaussee in beslag werd genomen, door andere personen onder druk is gezet, vormt een bevestiging voor het feit dat de rol van de verdachte een zeer ondergeschikte is geweest. Het hof acht daarom, onder handhaving van het uitgangspunt dat delicten als het onderhavige in de regel dienen te worden bestraft met een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur, alles afwegende, een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
In beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
33 1 stk GSM-toestel NOKIA 5000, [imeinummer].
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
34 1 stk Schipholpas, kleur blauw, [kaartnummer].
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. R. Veldhuisen en mr. R.P.P. Hoekstra, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemür, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 mei 2011.