GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.079.198
(zaaknummer rechtbank 283914 / FA RK 10-1545)
beschikking van de familiekamer van 28 juni 2011
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen "de man",
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nieuwegein,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. T. Husen te Amersfoort.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 29 september 2010, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 december 2010, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en bij beschikking – voor zover de wet dat toelaat uitvoerbaar bij voorraad – zijn bij beschikking van 11 juni 2008 vastgestelde de bijdrage aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige op nihil vast te stellen, althans op maximaal € 136,- per maand of op een zodanig bedrag als het hof juist acht, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedures in beide instanties.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 februari 2011, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof dat verzoek af te wijzen, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van de procedures in beide instanties.
2.3 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 7 april 2011 een brief van mr. Husen van diezelfde datum met bijlagen;
- op 25 mei 2011 een brief van mr. Husen van diezelfde datum met bijlagen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2011 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door haar advocaat en de man door Mr. L.J.P. Snelders namens mr. Cox.
3.1 Partijen hebben van 1992 tot juli 2006 een relatie met elkaar gehad.
3.2 Uit die relatie is op [geboortedatum] 1996 [de minderjarige] geboren, over wie de vrouw alleen het gezag uitoefent. De man heeft [de minderjarige] erkend.
3.3 Bij beschikking van 11 juni 2008 heeft de rechtbank Utrecht op een daartoe strekkend verzoek van de vrouw het bedrag dat de man met ingang van 11 juni 2008 aan haar zal verstrekken als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] bepaald op € 250,- per maand.
3.4 Bij beschikking van 24 maart 2009 heeft dit hof de beschikking van 11 juni 2008 vernietigd voor zover daarbij de ingangsdatum van de vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op 11 juni 2008 is vastgesteld en die ingangsdatum op 22 januari 2008 vastgesteld. Het hof heeft de beschikking voor het overige bekrachtigd.
3.5 Bij verzoekschrift van 15 maart 2010 heeft de man aan de rechtbank Utrecht verzocht de beschikking van 11 juni 2008 te wijzigen en zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 22 september 2009 vast te stellen op nihil, althans op een zodanig lager bedrag als het hof juist acht, kosten rechtens.
3.6 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen.
3.7 De man, geboren op [geboortedatum] 1974, is gehuwd geweest met [A.] (verder te noemen “[A.]”). Uit dat huwelijk is op [geboortedatum] 2007 [B.] geboren. Bij vonnissen van 22 september 2009 heeft de rechtbank ten aanzien van de man en [A.] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (verder te noemen “de WSNP,”) uitgesproken.
3.8 De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1974, vormt met [de minderjarige] een gezin. Zij had tot
1 januari 2011 een aanvulling op haar inkomen krachtens de Wet werk en bijstand (verder te noemen “de Wwb ”). Vanaf 1 november 2010 heeft zij een dienstverband bij het regionaal werkvoorzieningschap [woonplaats] en omgeving en per 1 februari 2011 werkt zij daar op basis van een arbeidsduur van 30 uur per week en voorziet zij volledig in haar eigen onderhoud.
4. De motivering van de beslissing
4.1 In de eerste plaats is aan de orde de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Omdat gebleken is dat de man op 22 september 2009 is toegelaten tot de WSNP is er naar het oordeel van het hof sprake van een relevante wijziging van omstandigheden die een nieuwe beoordeling van behoefte en draagkracht rechtvaardigt.
4.2 De man betwist niet dat behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], zodat die behoefte in rechte vaststaat.
4.3 De man stelt dat de alimentatie voor [de minderjarige] met ingang van 22 september 2009, de datum waarop hij tot de schuldsanering is toegelaten, op nihil moet worden gesteld. De vrouw betwist dat.
4.4 Bij uitspraak van 14 november 2008, LJN BD7589, NJ 2009,52, heeft de Hoge Raad overwogen dat bij de beoordeling van een verzoek van een alimentatieplichtige een vastgestelde uitkering tot levensonderhoud op grond van een wijziging van omstandigheden op een lager bedrag of nihil vast te stellen, de rechter in aanmerking kan nemen dat ten aanzien van de alimentatieplichtige de schuldsaneringsregeling van toepassing is en veelal de in dat verband vastgestelde feiten tot uitgangspunt kan nemen. In aanmerking genomen voorts dat de saniet gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, slechts kan beschikken over het op de voet van art. 295 lid 2 Fw door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag en dit bedrag, gelet op het daarbij van toepassing verklaarde art. 475d Rv, onder het bijstandsniveau is gelegen, tenzij de rechter-commissaris op de voet van art. 295 lid 3 Fw anders heeft bepaald, moet worden aangenomen dat een saniet, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen. Dit kan anders zijn, indien het vrij te laten bedrag door de rechter-commissaris op een hoger bedrag is bepaald.
4.5 Het hof maakt onderscheid tussen de periode van 22 september 2009 tot 1 juli 2010 en de periode vanaf 1 juli 2010, omdat met ingang van die datum de aanbeveling van de Werkgroep Alimentatienormen omtrent schuldsanering en kinderalimentatie is gewijzigd.
4.6 Wat betreft de periode tot 1 juli 2010 beveelt de Werkgroep Alimentatienormen aan de geldende onderhoudsverplichting voor de duur van de schuldsanering op nihil te bepalen in het geval dat de rechter-commissaris met die verplichting in het vrij te laten bedrag geen rekening heeft gehouden. Nu de rechter-commissaris in dit geval het vrij te laten bedrag in deze periode heeft verhoogd met een bedrag gelijk aan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en de man in die periode de alimentatie ook daadwerkelijk heeft betaald ziet het hof geen aanleiding de bijdrage gedurende de periode van 22 september 2009 tot 1 juli 2010 op nihil te stellen.
4.7 Ten aanzien van de periode vanaf 1 juli 2010 beveelt de Werkgroep Alimentatienormen aan dat in het geval de onderhoudsplichtige ouder is toegelaten tot de schuldsanering ervan kan worden uitgegaan dat het vrij te laten bedrag is dan wel zal worden verhoogd met de bij rechterlijke uitspraak of overeenkomst vastgestelde alimentatie, zij het per kind tot een maximum van het bedrag dat recht geeft op de persoonsgebonden aftrek als gevolg van de bijdrage in de onderhoudskosten van een kind, te weten € 136,- per maand in 2010. Deze aanbeveling geldt niet als de onderhoudsgerechtigde ouder een Wwb-uitkering ontvangt. De rechter-commissaris zal na ontvangst van de op de richtlijn gebaseerde uitspraak van de familierechter desgevraagd het vrij te laten bedrag met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2010 corrigeren.
4.8 Toepassing van bovenstaande aanbeveling zou aanleiding zijn de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te verlagen tot € 136,- per maand nu op de man de schuldsaneringsregeling van toepassing is. Er is naar het oordeel van het hof geen aanleiding de bijdrage op nihil te stellen over de periode dat de vrouw een Wwb uitkering ontving nu deze uitkering slechts een geringe aanvulling van € 132,77 per maand op het eigen inkomen betrof. De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen een wijziging van de alimentatie met terugwerkende kracht omdat zij de bijdrage heeft besteed en geen middelen heeft om iets terug te betalen.
4.9 Het hof stelt voorop dat de rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, in het algemeen een behoedzaam gebruik zal moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een voor zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die met ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de eerste rechter vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot hetzelfde gevolg. Dit brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, zal moeten beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met de behoefte van een kind reeds is uitgegeven en, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap moeten geven in de motivering (HR 21 december 2007, LJN BB4757 en NJ 2008, 27).
4.10 Nu de rechter-commissaris het vrij te laten bedrag ook gedurende de periode na 1 juli 2010 heeft verhoogd met een bedrag gelijk aan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en de man de bijdrage steeds heeft voldaan ziet het hof geen aanleiding de bijdrage gedurende de periode van 1 juli 2010 tot de datum van deze beschikking te verlagen tot € 136,- per maand. Deze afwijking van de aanbevelingen van de Werkgroep acht het hof gerechtvaardigd nu de vrouw een minimaal inkomen heeft en onbetwist ten behoeve van [de minderjarige] heeft besteed.
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als volgt.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 29 september 2010 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 11 juni 2008 en stelt de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 28 juni 2011 voor de duur van de wettelijke schuldsanering van de man vast op € 136,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Krijger, Hillen en Mens, bijgestaan door mr. A. J. Hase als griffier, en is op 28 juni 2011 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.