ECLI:NL:GHAMS:2011:BR1945

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.072/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. Huijzer
  • G.J. Visser
  • M.A. Goslings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag wegens alimentatie voor bijna 18-jarige dochter

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, zijn appellanten [appellante sub 1] en [appellante sub 2] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Dit vonnis, gewezen op 21 december 2009, betrof een kort geding waarin [geïntimeerde] als eiser optrad. De appellanten hebben drie grieven ingediend en verzocht om vernietiging van het vonnis, met afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde]. De gegrondheid van de grieven werd door [geïntimeerde] bestreden, die verzocht om bekrachtiging van het vonnis.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellante sub 2] niet-ontvankelijk is in haar beroep, omdat zij geen partij was in de eerdere procedure. De zaak betreft alimentatiebetalingen voor [appellante sub 2], die op 16 oktober 2008 18 jaar werd. De voorzieningenrechter had eerder bepaald dat de alimentatie met ingang van die datum op nihil werd gesteld. Het hof concludeert dat het beslag dat door [appellante sub 1] is gelegd, hoogstens betrekking kan hebben op een bedrag van € 180,-. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor uitlating van partijen over de betalingen door [geïntimeerde].

In de beslissing heeft het hof de niet-ontvankelijkheid van [appellante sub 2] bevestigd en de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling. Het hof heeft geen beslissing genomen over de vraag of het tweede beslag kleeft, wat door [appellante sub 1] werd gesteld en door [geïntimeerde] werd betwist. De uitspraak is gedaan op 29 maart 2011 door de vier leden van de burgerlijke kamer van het hof.

Uitspraak

29 maart 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. [APPELLANTE SUB 1],
en
2. [APPELLANTE SUB 2],
beiden wonende te [woonplaats],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. G. van De Nesse te IJsselstein,
t e g e n
[GEÏNTIMMEERDE],
wonende te [wooonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E.A.C. Nijhof-Top te Zeewolde
Partijen worden hierna [appellante sub 1], [appellante sub 2] en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 6 januari 2010 – gevolgd door een herstelexploot van 15 februari 2010 – zijn [appellante sub 1] en [appellante sub 2] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 december 2009, in kort geding onder zaaknummer/rolnummer 444892/KG ZA 09-2621 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellante sub 1] als gedaagde.
Bij memorie van grieven hebben [appellante sub 1] en [appellante sub 2] drie grieven tegen het bestreden vonnis (hierna: het vonnis) aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van hem in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, een productie overgelegd en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante sub 1] en [appellante sub2] in de kosten van beide instanties.
Vervolgens is arrest gevraagd.
2. Ontvankelijkheid
Het vonnis is tussen [geïntimeerde] en [appellante sub 1] gewezen. [appellante sub 2] was daarbij gen partij en zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar beroep tegen het vonnis.
3. De feiten
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 een aantal feiten als uitgangspunt genomen. Die feiten zijn niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
4. De beoordeling
4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Partijen zijn, sinds 24 maart 2005, ex-echtelieden. [appellante sub 2] (geboren 16 oktober 1990) is hun dochter.
(ii) Bij beschikking van 6 juli 2009 heeft het hof Arnhem, nevenvestiging Leeuwarden, de door [geïntimeerde] aan [appellante sub 1] en [appellante sub 2] te betalen alimentatie met ingang van 3 oktober 2008 op nihil gesteld.
(iii) De echtelijke woning en de daarop rustende hypotheek (ad € 214.000,-) is aan [geïntimeerde] toebedeeld. In verband met overbedeling heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 32.232,- aan [appellante sub 1] betaald. [geïntimeerde] heeft de woning vervolgens aan een derde verkocht. De levering heeft op 11 augustus 2009 ten overstaan van notaris [V. der V.] te [Z.] (hierna: de notaris) plaatsgevonden.
(iv) De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft [appellante sub 1] op 31 juli 2009 verlof verleend onder de notaris conservatoir beslag te leggen. De vordering van [appellante sub 1] werd daarbij begroot op € 35.000,-. Het verlof werd verleend onder de voorwaarde dat [appellante sub 1] hetzij tegen het onder (ii) genoemde arrest cassatie zou instellen hetzij uiterlijk vier weken nadat zij daarvan zou hebben moeten afzien een verzoekschrift tot wijziging alimentatie zou indienen.
(v) [appellante sub 1] heeft op 11 augustus 2009 ten laste van [geïntimeerde] onder de notaris conservatoir derdenbeslag gelegd (hierna ook: het eerste beslag).
(vi) Op 29 oktober 2009 heeft [appellante sub 1] een verzoekschrift wijziging alimentatie bij de rechtbank Amsterdam ingediend. Zij heeft dit verzoek op 24 november 2009 aan de notaris doen betekenen.
(vii) Op 3 december 2009 heeft [appellante sub 1] voor de onder (iv) bedoelde vordering op basis van het op 31 juli 2009 verkregen verlof wederom ten laste van [geïntimeerde] conservatoir beslag gelegd onder de notaris (hierna ook: het tweede beslag).
(viii) [geïntimeerde] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat het eerste beslag nietig is, omdat het onder (vi) genoemde verzoekschrift te laat (want niet binnen de in artikel 721 Rv genoemde termijn) aan de notaris is overbetekend en dat het tweede beslag niet kleeft omdat in het beslagrekest niet tevens het verzoek is opgenomen dat het beslag op basis daarvan opnieuw kan worden gelegd (en derhalve aan het tweede beslag een geldig verlof ontbreekt). Hij vordert in dat verband een aantal verklaringen voor recht en voorts [appellante sub 1] (a) te veroordelen in de schade van [geïntimeerde], op te maken bij staat (b) te verbieden, op straffe van een dwangsom, wederom voor dezelfde vordering conservatoir beslag ten laste van [geïntimeerde] te leggen en (c) te veroordelen in de buitengerechtelijke- en de proceskosten.
(ix) De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [geïntimeerde] onder meer de strekking hebben dat de beide beslagen worden opgeheven en heeft dit vervolgens gedaan. De hiervoor onder (b) beschreven vordering heeft de voorzieningenrechter in die zin toegewezen dat hij [appellante sub 1] heeft geboden bij het op grond van dezelfde feiten wederom indienen van een beslagrekest met het verzoek ten laste van [geïntimeerde] beslag te mogen leggen een afschrift van het vonnis bij te voegen, zulks op straffe van een dwangsom. De overige vorderingen heeft de voorzieningenrechter afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd.
(x) De grieven zien op hetgeen de voorzieningenrechter heeft toegewezen en strekken ten betoge dat ook die vorderingen moeten worden afgewezen.
4.2 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord de beschikking overgelegd die inmiddels op het verzoek als hiervoor onder 4.1 sub (vi) omschreven is gegeven. Bij die beschikking (van 19 mei 2010) is het verzoek afgewezen, met uitzondering van het feit dat bepaald is dat [geïntimeerde] over de periode 3 oktober 2008 tot 16 oktober 2008 ([appellante sub2] werd toen 18 jaar) € 364,14 per maand aan [appellante sub 1] (ten behoeve van [appellante sub2]) zal betalen.
4.3 Uit het verzoekschrift dat heeft geleid tot het hiervoor onder 4.1 sub (iv) bedoelde verlof maakt het hof op dat hetgeen [appellante sub 1] in dat verzoek stelt nog van [geïntimeerde] te vorderen te hebben betrekking heeft op de periode na 3 oktober 2008 (zie dat verzoekschrift, pagina 5, 7e en 8e liggende streepje). Dit betekent derhalve dat de door [appellante sub 1] geclaimde vordering niet ziet op (destijds) achterstallige alimentatie, doch enkel op alimentatie waarop zij in weerwil van de nihilstelling per genoemde datum (zie hiervoor onder 4.1 sub (ii)) meent nog aanspraak (voor haarzelf en/of [appellante sub 2]) te kunnen maken. Uit de onder 4.2 genoemde beschikking volgt dat het beslag dan hoogstens betrekking kan hebben op een bedrag in de orde van € 180,-.
4.4 Om redenen van praktische aard zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor gelijktijdige uitlating van partijen omtrent het al dan niet betaald hebben door [geïntimeerde] aan [appellante sub 1] van het op grond van de beschikking van 19 mei 2010 verschuldigde bedrag.
4.5 Voor de goede orde merkt het hof nog op dat in het vorenstaande geen beslissing besloten ligt ten aanzien van de vraag of het tweede beslag kleeft (zoals [appellante sub 1] stelt) of niet (zoals [geïntimeerde] verdedigt).
5. Beslissing
Het hof:
verklaart [appellante sub 2] niet-ontvankelijk in haar beroep;
verwijst de zaak naar de rol van 26 april 2011 voor uitlating aan beide zijden als bedoeld onder 4.4;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, G.J. Visser en M.A. Goslings en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2011.