ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4725
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- R.G. Kemmers
- M. Wigleven
- J.G. Gräler
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake pensioenverweer na echtscheiding
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de echtscheiding tussen haar en haar man werd uitgesproken. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. E. Scheepers-Adriaanse, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank, zodat het pensioenverweer kan worden beoordeeld. De man, vertegenwoordigd door mr. W. de Jongh, verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 1965 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en hebben vier meerderjarige kinderen. De vrouw stelt dat er een bestaand vooruitzicht op uitkeringen aan haar zou teloorgaan door de echtscheiding, en dat de man een nabestaandenvoorziening moet treffen. De man betwist echter dat er een pensioenvoorziening is getroffen en stelt dat het gezamenlijke vermogen in hun onderneming zit.
Het hof overweegt dat artikel 1:153 lid 1 BW niet verplicht tot het treffen van een nabestaandenvoorziening en dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een bestaand vooruitzicht op een pensioenuitkering is. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking, maar oordeelt dat de rechtbank in eerste aanleg het verweer van de vrouw niet heeft beoordeeld, wat een tekortkoming is. Desondanks wordt de vrouw niet in de proceskosten veroordeeld, en de beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte wordt afgewezen.