ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4735

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.073.706/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.M.A. Gerritzen-Gunst
  • M. Wigleven
  • W.K. van Duren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige en belangenafweging tussen moeder en pleegouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, die verzoekt om met het gezag over haar kind belast te worden. De moeder, die illegaal in Nederland verblijft, heeft sinds de geboorte van haar kind, dat in 2005 is geboren, een complexe relatie met het gezag. De minderjarige is sinds zijn acht maanden in een pleeggezin geplaatst en heeft daar een stabiele opvoeding gekregen. De rechtbank heeft eerder het verzoek van de moeder afgewezen, omdat er gegronde vrees bestond dat de belangen van de minderjarige verwaarloosd zouden worden als hij bij zijn moeder zou worden geplaatst. De moeder betwist deze vrees en stelt dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen, ook al heeft zij in het verleden geen contact gehad met hem. Het hof heeft de zaak op 1 maart 2011 behandeld en geconcludeerd dat de belangen van de minderjarige voorop staan. De pleegouders hebben de afgelopen jaren voor de minderjarige gezorgd en de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige situatie te continueren. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder geen inzicht heeft in de gevolgen van een verandering van opvoedingssituatie voor de minderjarige en dat het in zijn belang is om in het pleeggezin te blijven. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het verzoek van de moeder is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 1 maart 2011 in de zaak met zaaknummer 200.073.706/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. L.E.I.K. Jaminon te Echt,
t e g e n
STICHTING NIDOS,
gevestigd te Utrecht,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.M. Blom te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en Nidos genoemd.
1.2. De moeder is op 20 september 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 juni 2010 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 448049/FA RK 10-145 (FH IZ).
1.3. Nidos heeft op 29 oktober 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4. De heer […] en mevrouw […] (hierna gezamenlijk: de pleegouders) hebben op 26 oktober 2010 een verweerschrift ingediend.
1.5. De zaak is op 19 januari 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer D. Nasir, vertegenwoordiger van Nidos, bijgestaan door de advocaat van Nidos;
- de pleegouders, bijgestaan door mr. M. Kramer, advocaat te Amsterdam;
- de heer C. de Wilde, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
2. De feiten
2.1. Uit de moeder is geboren […] (hierna te noemen: [de minderjarige]) [in] 2005. De moeder was op het moment dat [de minderjarige] werd geboren minderjarig (zeventien jaar). De moeder verblijft illegaal in Nederland. De vader van [de minderjarige] is onbekend. De moeder heeft na [de minderjarige] nog twee kinderen gekregen.
2.2. Bij beschikking van 14 juli 2005 van de kantonrechter te Middelburg is, met instemming van de moeder, Nidos belast met de voogdij over [de minderjarige]. [de minderjarige] is op 2 december 2005 in een crisisopvang geplaatst. Hij verblijft met ingang van […] 2006 bij de pleegouders.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder te bepalen dat zij met het gezag over [de minderjarige] wordt belast, afgewezen.
3.2. De moeder verzoekt het hof, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat zij met ingang van de dag waarop de beschikking is uitgesproken, subsidiair in kracht van gewijsde is gegaan eenhoofdig het gezag over [de minderjarige] zal uitoefenen, althans de Raad voor de Kinderbescherming opdracht te geven een onderzoek in dat kader uit te voeren.
3.3. Nidos verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.4. De pleegouders verzoeken het verzoek van de moeder niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Op grond van artikel 1:253b lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verkrijgt de moeder die ten tijde van haar bevalling onbevoegd was tot het gezag dit van rechtswege op het tijdstip waarop zij daartoe bevoegd wordt, tenzij op dat tijdstip een ander met het gezag is belast. Lid 3 van genoemd artikel opent voor de tot het gezag bevoegde ouder de mogelijkheid de rechtbank te verzoeken hem met het gezag over het kind te belasten. Op grond van lid 5 van voornoemd artikel wordt wanneer een voogd het gezag uitoefent dit verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
4.2. Het hof dient in hoger beroep de vraag te beantwoorden of er gegronde vrees bestaat dat de belangen van [de minderjarige] zullen worden verwaarloosd, indien het verzoek van de moeder haar met het gezag over [de minderjarige] te belasten, wordt toegewezen.
4.3. De moeder stelt dat er geen reden is om aan te nemen dat de belangen van [de minderjarige] verwaarloosd zullen worden wanneer zij met het gezag over hem belast zal worden. De rechtbank is er ten onrechte van uit gegaan dat zij [de minderjarige] mee zal nemen naar China als zij het gezag over hem heeft. Zij heeft een nieuwe verblijfsvergunning aangevraagd in het kader van gezinshereniging/vorming. Recentelijk zijn de uitzichten op het verkrijgen van deze vergunning aanzienlijk verbeterd. Voorts is de moeder het er niet mee eens dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, gegronde vrees bestaat dat de belangen van [de minderjarige] bij vertrek naar China zouden worden verwaarloosd. [de minderjarige] zal dan door zijn eigen moeder samen met zijn halfbroertje en halfzusje worden opgevoed. De moeder is van mening dat [de minderjarige] makkelijk aan haar zal kunnen wennen, ook al is er niet zeer regelmatig en frequent contact geweest. Ook denkt zij dat [de minderjarige] in staat zal zijn een derde verandering van opvoedingsomgeving te verwerken. [de minderjarige] wordt door zijn pleegouders goed verzorgd, maar dit doet niet af aan het belang van [de minderjarige] bij zijn eigen moeder op te groeien.
De rechtbank is volgens de moeder volledig voorbij gegaan aan de negatieve gevolgen voor [de minderjarige] van afwijzing van het verzoek van de moeder. Deze afwijzing betekent, ervan uitgaande dat de moeder Nederland zal moeten verlaten, dat [de minderjarige] zijn familie wordt ontnomen. Voorts is de moeder van mening dat een deskundige, zoals de Raad, een onderzoek zou moeten doen naar de gevolgen van toewijzing van het verzoek, alsmede naar de negatieve gevolgen van afwijzing van dit verzoek.
4.4. Nidos heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist en stelt voorop dat of de moeder nu wel of niet vertrekt naar China, zij niet het gezag over [de minderjarige] dient te krijgen omdat [de minderjarige] is gehecht in het pleeggezin. [de minderjarige] verblijft al in het pleeggezin sinds hij acht maanden oud is. De moeder gaat er te gemakkelijk vanuit dat [de minderjarige] aan haar en alle veranderingen zou kunnen wennen. Hij heeft in zijn jongste jaren, welke cruciaal zijn voor de hechting, enkele jaren de moeder helemaal niet gezien. Hij beschouwt zijn pleegouders als zijn ouders. De omgang tussen [de minderjarige] en de moeder verloopt vrij afstandelijk. Als de moeder met [de minderjarige] naar China zou vertrekken is er op geen enkele wijze meer toezicht op de ontwikkeling van [de minderjarige], hetgeen naar de mening van Nidos onaanvaardbaar is.
Nidos merkt voorts op dat de rechtbank niet voorbij is gegaan aan de gevolgen van afwijzing van het verzoek van de moeder, maar het belang van [de minderjarige] bij continuering van de stabiele opvoedingssituatie waarin hij al sinds het moment dat hij bij de pleegouders verkeert, gelet op zijn verleden, boven het belang van [de minderjarige] met zijn moeder herenigd te worden, heeft gesteld.
4.5. De pleegouders hebben eveneens verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. Zij zorgen al viereneenhalf jaar voor [de minderjarige]. De moeder heeft drie jaar lang geen contact gehad met [de minderjarige]. De pleegouders wilden [de minderjarige] destijds adopteren, maar dit verzoek is afgewezen omdat de verblijfplaats van de moeder gedurende de adoptieprocedure bekend is geworden en zij zich tegen de adoptie heeft verzet. De pleegouders zijn van mening dat wanneer de moeder wordt belast met het gezag er onduidelijkheid ontstaat omtrent het toekomstperspectief van [de minderjarige], hetgeen niet in zijn belang is. Door de omgangsregeling is de moeder geen onbekende meer voor [de minderjarige] - hoewel zij hem thans vijf maanden niet heeft gezien - maar hij begrijpt niet dat zij zijn moeder is. Ook verloopt de communicatie niet goed vanwege het feit, dat de moeder en [de minderjarige] verschillende talen spreken. De moeder spreekt Mandarijn en gebrekkig Nederlands. [de minderjarige] spreekt met zijn pleegouders Nederlands en Kantonees. Een plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder zal voor hem heel ingrijpend zijn. Hij zal zich door de pleegouders in de steek gelaten voelen, wat in strijd is met zijn belang.
4.6. De Raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De Raad heeft verklaard dat wanneer een kind in een perspectiefbiedend pleeggezin is geplaatst en het kind daar langer dan drie jaar verblijft, het belang van het kind meebrengt, dat het kind in dit pleeggezin opgroeit. Het belang van het kind bij een stabiele opvoedingssituatie gaat boven het belang van de moeder om haar kind zelf te verzorgen en op te voeden. De Raad heeft hierbij opgemerkt dat het al dan niet verkrijgen van een verblijfsvergunning door de moeder geen verschil maakt voor dit advies, omdat het belang van [de minderjarige] meebrengt, dat hij opgroeit in het pleeggezin. Wanneer de moeder in Nederland blijft kan zij eventueel een iets grotere rol spelen in het leven van [de minderjarige], maar het is aan Nidos om invulling te geven aan deze rol. De Raad acht een onderzoek, zoals door de moeder verzocht, niet nodig.
4.7. Het hof acht zich voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding de Raad te verzoeken nader onderzoek te doen, zodat het verzoek van de moeder hiertoe dan ook zal worden afgewezen.
Het hof overweegt voorts dat [de minderjarige] in zijn jonge leven al een aantal wisselingen van opvoedingssituatie achter de rug heeft. Toen hij werd geboren was de moeder minderjarig en is Nidos met toestemming van de moeder met de voogdij belast. Na een crisisplaatsing is [de minderjarige] in 2006 in het huidige pleeggezin geplaatst. De moeder heeft van 2006 tot medio 2009 geen enkel contact met [de minderjarige] gehad. Medio 2009 is voorzichtig een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de moeder opgestart. Deze omgang is dit jaar op initiatief van de moeder vijf maanden onderbroken geweest vanwege haar zwangerschap en de bevalling.
Ondanks zijn gecompliceerde voorgeschiedenis heeft [de minderjarige] zich veilig gehecht aan de pleegouders. De pleegouders bieden hem een stabiele en gestructureerde opvoedsituatie en hij is geworteld in het gezin. [de minderjarige] beschouwt de pleegouders als zijn ouders, zijn toekomstperspectief ligt in dit gezin. Een nieuwe wisseling van opvoedsituatie is in strijd met het belang van [de minderjarige] en zal schadelijk zijn voor zijn ontwikkeling. Het is evenmin in zijn belang als er onduidelijkheid ontstaat over zijn toekomstperspectief. De moeder lijkt geen inzicht te hebben in de gevolgen voor [de minderjarige] wanneer hij uit het pleeggezin gehaald zou worden en in een voor hem volkomen vreemde omgeving zou worden geplaatst weg van de personen aan wie hij zich heeft gehecht.
4.8. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat bij toewijzing van het verzoek van de moeder om met het gezag over [de minderjarige] te worden belast, gegronde vrees bestaat dat de belangen van [de minderjarige] zullen worden verwaarloosd, omdat het belang van [de minderjarige] meebrengt, dat zijn huidige opvoedsituatie bij het pleeggezin wordt gecontinueerd terwijl de moeder ervan uit gaat dat [de minderjarige] (op termijn) weer bij haar zal komen wonen. De moeder toont daarbij geen enkel inzicht in de gevaren voor de ontwikkeling van [de minderjarige] als hij uit zijn veilige omgeving wordt gehaald en in een voor hem vreemde omgeving wordt geplaatst. Dat de moeder ter zitting heeft verklaard dat [de minderjarige] (voorlopig) in het pleeggezin kan blijven wanneer zij het gezag zou verkrijgen maakt dit niet anders, nu hieruit eveneens spreekt dat zij naar alle waarschijnlijkheid op termijn beëindiging van de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin zal nastreven, hetgeen zou leiden tot een onaanvaardbare onzekerheid over het opvoedingsperspectief van [de minderjarige]. Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve bekrachtigen. Het hof merkt hierbij wellicht ten overvloede op dat het al dan niet verkrijgen van een verblijfsvergunning door de moeder niet van invloed is op deze beslissing.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, M. Wigleven en W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2011.