ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4746

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.028.042/01 en 200.070.928/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en vervangende toestemming erkenning in familierechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 1 maart 2011, gaat het om de vernietiging van een erkenning en de vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige. De zaak betreft een geschil tussen de vrouw, de biologische moeder van de minderjarige, en [Y], de verwekker van het kind. De vrouw heeft in het verleden een relatie gehad met [Y], maar deze is beëindigd. De vrouw heeft een nieuwe partner, [X], die de minderjarige in 2007 heeft erkend. De vrouw verzet zich tegen de erkenning door [Y], omdat zij vreest dat dit haar relatie met de minderjarige zal schaden en emotionele schade zal veroorzaken. Het hof oordeelt dat de vrouw haar stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt en dat er geen reële risico's zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige als gevolg van de erkenning door [Y]. Het hof benadrukt dat het belang van de minderjarige en de verwekker bij erkenning van hun relatie zwaarder weegt dan de belangen van de vrouw. De rechtbank Alkmaar had eerder al een beschikking gegeven die het hof nu bekrachtigt, met uitzondering van de erkenning door [X], die wordt vernietigd. De beslissing van het hof is dat de erkenning door [X] wordt vernietigd en de erkenning door [Y] wordt bekrachtigd, zodat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 1 maart 2011 in de zaak met zaaknummer 200.028.042/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. H. Vosmeijer te Amstelveen,
tegen
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. P.M. de Vries te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer 200.070.928/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.M. de Vries te Amsterdam,
t e g e n
1. mr. A.M. Blom,
in haar hoedanigheid van bijzonder curator over [de minderjarige],
kantoor houdende te Amsterdam,
2 […],
wonende te […],
advocaat: mr. H. Vosmeijer te Amstelveen,
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep in beide zaken
1.1. In de zaak met zaaknummer 200.028.042/01 worden appellant en geïntimeerde hierna respectievelijk [X] en de vrouw genoemd. In de zaak met zaaknummer 200.070.928/01 wordt appellante de vrouw genoemd. Geïntimeerden sub 1 en 2 worden hierna respectievelijk de bijzonder curator en [Y] genoemd.
1.2. In de zaak met zaaknummer 200.028.042/01 is [X] op 16 maart 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 december 2008 van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 391555 / FA RK 08-1328.
1.3. De vrouw heeft op 28 april 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 22 juli 2009 ter terechtzitting behandeld en aangehouden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
1.5. In de zaak met zaaknummer 200.070.928/01 is de vrouw op 27 juli 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 april 2010 van de kinderrechter in de rechtbank te Alkmaar, met kenmerk 106077 / FA RK 08-982.
1.6. [Y] heeft op 7 september 2010 een verweerschrift ingediend. De bijzonder curator heeft op 8 september 2010 een verweerschrift ingediend.
1.7. De vrouw heeft in de zaak met zaaknummer 200.070.928/01 op 29 oktober 2010 nadere stukken ingediend. [Y] heeft in de zaak met zaaknummer 200.070.928/01 op 10 januari 2011 nadere stukken ingediend.
1.8. Het Omgangshuis heeft twee brieven aan het hof gezonden, ingekomen op respectievelijk 1 december 2010 en 20 januari 2011 .
1.9. De zaken zijn op 17 januari 2011 tegelijkertijd ter terechtzitting (verder) behandeld.
1.10. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- [Y], bijgestaan door zijn advocaat;
- [X], bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzonder curator.
2. De feiten
2.1. Uit de relatie tussen de vrouw en [Y] is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2005. De relatie is in 2005 beëindigd. De vrouw en [X] hebben vanaf eind 2006 tot eind september 2007 een relatie gehad. [de minderjarige] is op 20 maart 2007 door [X] erkend. De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige], die bij haar verblijft.
2.2. Bij beschikking van 11 maart 2009 van de rechtbank te Alkmaar is mr. A.M. Blom benoemd tot bijzonder curator over [de minderjarige].
2.3. Bij beschikking van 26 augustus 2009 is het verzoek van [Y] tot vaststelling van een omgangsregeling met [de minderjarige] afgewezen. Voorts is bij deze beschikking bepaald dat de vrouw gehouden is [Y] drie keer per jaar schriftelijk te informeren omtrent de ontwikkeling van [de minderjarige], alsmede twee keer per jaar een recente foto van [de minderjarige] op te sturen. Bij beschikking van 25 mei 2010 van dit hof zijn [Y] en de vrouw met ingang van 1 oktober 2010 naar het Omgangshuis te Amsterdam verwezen voor begeleide omgangscontacten tussen [Y] en [de minderjarige].
3. Het geschil in hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.028.042/01
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van [X] tot vernietiging van de op 20 maart 2007 door hem gedane erkenning van [de minderjarige], afgewezen.
3.2. [X] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3. De vrouw verzoekt het verzoek van [X] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De bijzonder curator refereert zich aan het oordeel van het hof.
4. Het geschil in hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.070.928/01
4.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de bijzonder curator tot vernietiging van de op 20 maart 2007 door [X] gedane erkenning van [de minderjarige] en het verzoek van [Y] om vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige], toegewezen.
4.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de inleidende verzoeken van de bijzonder curator en [Y] alsnog af te wijzen.
4.3. [Y] verzoekt de grieven van de vrouw integraal af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De bijzonder curator verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. Beoordeling van het hoger beroep in beide zaken.
5.1. Aan de orde zijn allereerst de verzoeken van [X] en de bijzonder curator tot vernietiging van de erkenning van [de minderjarige]. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat zij zich niet langer verzet tegen de verzoeken, zodat de bestreden beschikking van 28 april 2010 van de rechtbank Alkmaar op dit punt zal worden bekrachtigd en de bestreden beschikking van 17 december 2008 van de rechtbank Amsterdam zal worden vernietigd en het inleidend verzoek van [X] alsnog zal worden toegewezen.
5.2. Voorts is aan de orde de vraag of de rechtbank op juiste gronden vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] aan [Y] heeft verleend.
5.3. Bij het beantwoorden van de vraag of toestemming tot erkenning op grond van artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) verleend dient te worden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de verwekker bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van het kind of die van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden als de toestemming zou worden verleend. Van schade aan de belangen van het kind kan slechts sprake zijn indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de vrouw ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft.
5.4. Het hof stelt vast dat [de minderjarige] op grond van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te beschouwen is als belanghebbende bij het door [Y] ingediende verzoek. De bijzonder curator is door de rechtbank benoemd op grond van artikel 1:212 BW teneinde te waken voor de belangen van [de minderjarige] en vertegenwoordigt haar in deze. Anders dan de vrouw stelt is de bevoegdheid van de bijzonder curator tot vertegenwoordiging in het kader van deze procedure niet gebonden aan de eis van een zekere rijpheid van het kind. De bijzonder curator heeft ter terechtzitting verklaard dat zij, nadat zij met alle partijen gesprekken heeft gevoerd, tot de conclusie is gekomen dat de belangen van [de minderjarige] en de vrouw niet door de erkenning worden geschaad. Dat de bijzonder curator zich daarbij slechts heeft gebaseerd op het enkele feit dat kinderen gebaat zijn bij een juridische vader die ook hun biologische vader is en zij onvoldoende inzicht heeft in de situatie, heeft de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting niet aannemelijk gemaakt.
5.5. Nu tussen partijen vaststaat dat [Y] de verwekker van [de minderjarige] is, kan hem de mogelijkheid tot erkenning in beginsel niet worden onthouden. Het is aan de vrouw om feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van de verzoeken van [Y] en de bijzonder curator.
De vrouw stelt dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] door de erkenning worden geschaad. Zij heeft daartoe aangevoerd dat contact met [Y] bij haar tot emotionele schade leidt. Zij heeft in het verleden veel spanning, stress en angst ervaren door de houding en handelwijze van [Y]. In het dagelijks leven kampt zij met ernstige stressverschijnselen door de procedures omtrent de erkenning en de omgang, en de mogelijke juridische gevolgen van de erkenning leiden tot stressverschijnselen bij haar, die mogelijk grote invloed hebben op Yael.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door [Y] heeft de vrouw haar stellingen niet aannemelijk gemaakt. De door haar overgelegde verklaring van psychiater P.W. Post van 11 april 2006 heeft betrekking op bezoeken van de vrouw aan deze psychiater in de periode van 21 juni 2005 tot 8 april 2006 en kan derhalve niet maatgevend zijn voor haar huidige situatie. De eveneens door haar overgelegde rapporten van de bedrijfsarts van haar werkgever maken weliswaar melding van stressgerelateerde problematiek, maar uit deze rapporten kan niet worden afgeleid dat de bedrijfsarts op grond van eigen onderzoek tot de conclusie is gekomen dat de emotionele weerstand van de vrouw tegen contact met [Y] en de gevolgen van de erkenning door hem van [de minderjarige] aan haar klachten ten grondslag liggen. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat, ingeval van erkenning door [Y], de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] worden geschaad en dat om die reden aan het belang van [Y] bij erkenning moet worden voorbijgegaan en hem vervangende toestemming moet worden onthouden. De grote emotionele weerstand van de vrouw tegen contact met [Y] en de erkenning is daartoe onvoldoende..
Nu niet is gebleken dat er ten gevolge van de erkenning reële risico’s zijn dat [de minderjarige] wordt belemmerd in een evenwichtige een en gezonde ontwikkeling, acht het hof het in navolging van de rechtbank in het belang van [de minderjarige] dat voor haar duidelijk wordt wie haar biologische vader is en dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische.
Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het belang van [de minderjarige] en [Y] dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw bij het achterwege blijven daarvan. De bestreden beschikking van 28 april 2010 van de rechtbank Alkmaar zal derhalve ook op dit punt worden bekrachtigd.
6. Beslissing
Het hof:
In de zaak met landelijk zaaknummer 200.028.042/01:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
vernietigt de op 20 maart 2007 gedane erkenning door [X] van [de minderjarige], geboren [in] 2005 in de gemeente Amstelveen;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak met landelijk zaaknummer 200.070.928/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, C.G. Kleene-Eijk en L.M. Coenraad in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2011.