parketnummer: 23-003428-10
datum uitspraak: 29 augustus 2011 (bij vervroeging)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-997030-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
thans gedetineerd in [adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 27 juli 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 10 maart 2011 en 22 augustus 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 juli 1998 te Amsterdam, althans elders in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (en na kalm beraad en rustig overleg), met een (vuur)wapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of naar en/of in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
hij op of omstreeks 30 juli 1998 te Amsterdam een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten een pistool, althans een vuurwapen, en/of bijbehorende munitie, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof, anders dan de rechtbank, ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een vrijspraak komt.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren met aftrek van de tijd dat de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht alsmede van de tijd dat hij in Zweden in overleveringsdetentie gedetineerd is geweest.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit onder 1 heeft begaan. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Vaststaat dat met een vuurwapen is geschoten op [slachtoffer] op 30 juli 1998, waarbij vier kogels in de richting van [slachtoffer] zijn afgevuurd.
[Slachtoffer] heeft vlak nadat hij beschoten was op de vraag van de getuige [getuige 1] (BC05: 007-010), wie op hem had geschoten geantwoord: ‘[naam]’, ‘[naam]’ en ‘moslim, moslim’. Ook in zijn volgende verklaringen, waarbij een tolk aanwezig is, heeft hij verklaard dat hij is neergeschoten door een persoon met de naam [naam] of [naam] die bij een persoon genaamd ‘[naam 2]” zou wonen in een flat te Amsterdam Noord. De politie is vervolgens na het schietincident daar binnengetreden en heeft een aantal Joegoslaven aangetroffen. De politie nam aldaar een vervalst Tsjechisch paspoort in beslag ten name van [naam 3] waarvan de verdachte nadien (tijdens de terechtzitting in eerste aanleg op 27 juli 2010) heeft verklaard dat hij dat gebruikte.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof voldoende aannemelijk dat [slachtoffer] hierbij heeft gedoeld op de verdachte, wiens bijnaam ‘[naam]’ is, die geboren is te [geboorteplaats] en heeft verbleven bij een persoon genaamd [naam 2] in een flat in Amsterdam Noord. Het vorenstaande vormt naar het oordeel van het hof voorts een sterke aanwijzing voor een mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij het hem onder 1 ten laste gelegde feit.
De verdachte heeft elke betrokkenheid bij het bij ten laste gelegde ontkend.
Het hof merkt op dat sprake is van verklaringen van één en dezelfde bron: het slachtoffer [slachtoffer]. Dat is naar het oordeel van het hof niet toereikend om te komen tot een bewezenverklaring. Noodzakelijk is dat deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Weliswaar is een aantal gegevens waar het slachtoffer heeft verklaard juist bevonden maar daar staat tegenover dat [slachtoffer] op zijn verklaringen van destijds is teruggekomen (25 maart 2010, BC05: 369-372) in die zin dat hij een andere persoon dan de verdachte aanziet voor degene die op hem heeft geschoten. Ook op de terechtzitting in hoger beroep op 22 augustus 2011 blijft hij bij dit laatste afgelegde standpunt.
Dit brengt met zich dat de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] met grootste mogelijke behoedzaamheid moeten worden gewaardeerd.
Het hof is bij zijn zoektocht naar het noodzakelijke steunbewijs niet gebleken van andere concrete en specifieke bewijsmiddelen die steun bieden aan de stelling dat het deze verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft neergeschoten op 30 juli 1998.
In het Joegoslavische milieu waarin verdachte en [slachtoffer] zich bevonden zijn weliswaar geruchten geweest dat de verdachte de schutter is geweest die op [slachtoffer] heeft geschoten. Het hof moet hieraan voorbij gaan, reeds op grond dat de bron van deze geruchten en de hieraan ten grondslag liggende mededelingen niet duidelijk zijn geworden.
De verklaringen van de getuige [getuige 2] bij de politie (BC05: 243-248 en BC05: 249- 255), alsmede haar verklaring bij de rechter-commissaris op 21 mei 2010 acht het hof, mede gelet op haar relativering daarvan ter gelegenheid van het verhoor van de rechter-commissaris, evenmin voldoende concreet en specifiek, om op grond hiervan aan te nemen dat de getuige heeft gedoeld op de aan verdachte ten laste gelegde gedraging onder 1.
Ten slotte wijst het hof op de verklaringen van getuige [getuige 1], de brigadier van politie, die het slachtoffer [slachtoffer] als eerste medische bijstand verleende (BC05: 007-010). Hij heeft onder meer waargenomen dat de schutter een lengte van 195-200 cm had, hij de leeftijd op 35 à 40 jaar schatte en opmerkte dat de schutter een fors postuur had en een camelkleurig jack droeg. Ter zitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij 192 cm lang is. Dit signalement komt niet overeen met andere signalementen van hen die als getuigen in de buurt waren toen het schietincident plaats vond (BC05: 017-032). Dit brengt het hof ertoe, anders dan de rechtbank, aan de signalementen als zodanig op zichzelf onvoldoende identificerende betekenis toe te kennen, mede gelet op het tijdstip van het schietincident 22.30 uur. Daarbij voegt zich dat voornoemde getuige [getuige 1], door zijn collega’s geconfronteerd met een foto van de verdachte heeft verklaard: ‘dat is hem niet’ (6 april 2009, BC05: 214-215) aan welke mededeling het hof in de onderhavige situatie niet voorbij kan gaan, nu deze zonder enig voorbehoud en met een aanzienlijke mate van stelligheid is gedaan. Daaraan doet niet af dat de wijze waarop deze fotoconfrontatie in 1998 niet is geverbaliseerd.
Bij deze stand van zaken komt het hof tot de slotsom dat de verklaringen van het slachtoffer – die het hof met grootst mogelijke behoedzaamheid dient te waarderen gelet op de omstandigheid dat het slachtoffer later daarop is teruggekomen – noch het noodzakelijke steunbewijs – bij een ontkennende verdachte – voldoende houvast bieden voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Dit brengt het hof ertoe dat, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard hetgeen de verdachte onder 1 heeft begaan, de verdachte behoort te worden vrijgesproken.
Gelet op de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, is het hof van oordeel dat ook het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.C.P. Haentjens, mr. F.M.D. Aardema en mr. H.P. Wooldrik, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 augustus 2011.