GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 14 juni 2011 in de zaken met zaaknummers 200.079.129/01 en 200.080.167/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. L.N. Hermes te Alkmaar,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. W.E. Schoufs te Maastricht.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is in de zaak met zaaknummer 200.079.129/01 op 22 december 2010 in hoger beroep gekomen van (een gedeelte van) de beschikking van 13 oktober 2010 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 101387 / FA RK 08-291. In de zaak met zaaknummer 200.080.167/01 is de vrouw op 10 januari 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 oktober 2010 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 114364/ FA RK 09-865.
1.3. De man heeft in de zaak met zaaknummer 200.080.167/01 op 23 februari 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De vrouw heeft in de zaak met zaaknummer 200.080.167/01 op 23 maart 2011 nadere stukken ingediend.
1.5. De vrouw heeft bij faxbericht van 31 maart 2011 haar hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.079.129/01 ingetrokken.
1.6. De zaak met zaaknummer 200.080.167/01 is op 4 april 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw A. Vrieling en mevrouw W. Luining namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (hierna: BJZ);
- mevrouw A. Meester, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).
2.1. Partijen zijn [in] 1990 gehuwd. Hun huwelijk is op 23 september 2004 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 9 september 2004 in de registers van de burgerlijke stand. Uit dit huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 2000 en […] (hierna: [kind B]) [in] 2003 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.2. De kinderen zijn bij beschikking van 2 februari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar onder toezicht gesteld met ingang van die datum tot 2 februari 2011. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 2 februari 2012.
2.3. Bij de stukken bevinden zich onder meer de evaluaties ondertoezichtstelling van BJZ met betrekking tot de kinderen van 20 december 2010.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. In de zaak met zaaknummer 200.080.167/01 is bij de bestreden beschikking het verzoek van de vrouw de beschikking van de rechtbank van 9 september 2004 te wijzigen in de zin dat de vrouw bij uitsluiting van de man belast wordt met het ouderlijk gezag over de kinderen, afgewezen.
3.2. In de zaak met zaaknummer 200.080.167/01 verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen en naar het hof begrijpt alsnog haar inleidend verzoek toe te wijzen.
3.3. In de zaak met zaaknummer 200.080.167/01 verzoekt de man de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.079.129/01
4.1. Omdat het hoger beroep is ingetrokken, kunnen de aangevoerde grieven tegen de bestreden beschikking niet meer worden onderzocht. Derhalve wordt het beroep verworpen.
In de zaak met zaaknummer 200.080.167/01
4.2. Het hof dient te oordelen over het gezag over de kinderen. De vrouw wil het eenhoofdig gezag over de kinderen. De man wil het gezamenlijk gezag over de kinderen behouden.
4.3. De Raad adviseert het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten, nu de Raad gebleken is dat de strijd tussen de ouders nog steeds gaande is en de communicatie tussen hen niet is verbeterd, hetgeen nadelig is voor de voortgang van de behandeling en begeleiding van de kinderen.
4.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:251a lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.5. De door de vrouw opgevoerde eerste en tweede grief lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij voert allereerst aan dat de man steeds het belang van de (medische) behandeling en begeleiding van de kinderen in twijfel trekt en daarin ook de kinderen betrekt, in het bijzonder [kind A]. De kinderen zitten dan ook klem tussen de ouders, aldus de vrouw. Gelet op de lange tijd die de strijd over de noodzaak van de behandelingen en begeleiding van de kinderen voortduurt, meent de vrouw dat er niet te verwachten is dat hierin nog enige verandering zal komen. De man heeft hiertegen ingebracht dat hij – kort samengevat – goed geïnformeerd wilt zijn, zodat hij een goede medebeslisser kan zijn en naar het hof begrijpt in het belang van de kinderen kan handelen. Tot op heden heeft hij echter ervaren dat er informatie wordt achtergehouden, waardoor hij achterdochtig wordt op het moment dat hem om toestemming wordt gevraagd en hij zich genoodzaakt ziet zelf achter aanvullende informatie aan te gaan, hetgeen tot irritatie bij de vrouw leidt.
4.6. Het hof overweegt als volgt. In tegenstelling tot de vrouw is het hof niet van oordeel dat de kinderen als gevolg van deze handelingen van de man klem raken of dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen ten gevolge daarvan klem zouden raken tussen de ouders. Dat de man de voortgang c.q. de uitkomst van de door de vrouw aangevraagde verlenging van de Rec 4-indicatie voor [kind A] met [kind A] zou hebben besproken, leidt nog niet tot de conclusie dat [kind A] ten gevolge daarvan klem is geraakt dan wel zal raken tussen de ouders. Dit oordeel laat echter buiten kijf dat het onwenselijk is dat de man dit soort zaken met [kind A] bespreekt, hetgeen hij overigens betwist te hebben gedaan.
Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat de man betwist dat hij steeds het belang van (medische) behandelingen en begeleiding van de kinderen in twijfel trekt. Hij betwist ook dat zijn handelingen als trainerend kunnen worden aangemerkt. Dat de man eerst antwoorden wil hebben op zijn vragen alvorens toestemming te verlenen voor behandeling of begeleiding van de kinderen, kan naar het oordeel van het hof niettemin vertragend werken, hetgeen zeker niet in elke situatie in het belang van de kinderen is. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de man, indien hij vragen heeft, deze tijdig aan de desbetreffende persoon zal stellen en zal voorkomen, dat noodzakelijke medische behandelingen voor de kinderen onnodig worden vertraagd of onmogelijk worden gemaakt. De man behoort daarbij als uitgangspunt te vertrouwen op het inzicht van de vrouw, die de kinderen dagelijks verzorgt. De man staat nu eenmaal op grotere afstand van de kinderen en dient zich daarvan ter dege rekenschap te geven bij de invulling van zijn medegezagstaak. Het hof deelt tot slot de door de vrouw geuite zorgen omtrent het verloop van de verlenging van de Rec 4-indicatie voor [kind A] en wil er daarom bij de man op aandringen dat hij dergelijke situaties in de toekomst zal vermijden.
4.7. Volgens de vrouw is overduidelijk dat er (over en weer) geen enkel vertrouwen meer is dat partijen ooit nog op een redelijke manier zouden moeten kunnen communiceren. Gelet op het feit dat juist de kinderen door de spanningen ten gevolge van de communicatieproblemen klem zitten tussen de ouders en volgens BJZ nog meer klem komen te zitten, bestaat er aanleiding haar het eenhoofdige gezag toe te kennen, aldus de vrouw.
4.8. Het hof overweegt als volgt. Hoewel uit de evaluatie ondertoezichtstelling blijkt dat de kinderen ten gevolge van communicatieproblemen tussen de ouders klem zitten, gaat het hof er, in tegenstelling tot de vrouw en de Raad, met de man vooralsnog vanuit dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man aan de rechtbank heeft verzocht een regeling vast te stellen over de wijze waarop de vrouw informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de kinderen aan hem dient te verschaffen, dan wel de wijze waarop hij geraadpleegd dient te worden en de wijze waarop informatie door derden dient te worden verschaft. Het hof is van oordeel dat een dergelijke regeling de achterdocht bij de man kan wegnemen zodat verwacht mag worden dat daarvan een positieve invloed op de communicatie tussen partijen zal uitgaan. Al met al is het hof van oordeel dat een dergelijke regeling een kans moet krijgen, alvorens de ingrijpende beslissing tot gezagswijziging daadwerkelijk aan de orde kan zijn.
In dit licht bezien kan de derde (en laatste) grief van de vrouw, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat partijen door de begeleiding van de gezinsvoogd bij de omgangsregeling tussen de man en de kinderen, voorzichtig een stap hebben gezet om de communicatie te verbeteren, niet slagen, nu de situatie thans een andere is.
4.9. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat, ook al zijn de kinderen klem geraakt (geweest) tussen de ouders vanwege hun communicatieproblemen, thans nog niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd niet voldoende verbetering zou kunnen komen. Een wijziging van het gezag is evenmin anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk. Bij de huidige stand van zaken deelt het hof de andersluidende visie van de Raad niet, te minder nu niet is gebleken dat het handelen van de man in het verleden concreet ten nadele van de gezondheid van de kinderen heeft gestrekt.
4.10. Dit leidt tot de volgende beslissing.
In de zaak met zaaknummer 200.079.129/01
In de zaak met zaaknummer 200.080.167/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, A.R. Sturhoofd en J.E. Doek in tegenwoordigheid van mr. H.T. Gitsels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2011, getekend door de oudste raadsheer.