ECLI:NL:GHAMS:2011:BT2511

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001841-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.M. Brilman
  • R.E. de Winter
  • C.J.D. Waal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De juridische status van een parkeerterrein als openbare weg onder de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een taxichauffeur, was beschuldigd van het veroorzaken van gevaar op de weg door niet tijdig af te remmen voor een verkeersregelaar, die zich voor zijn voertuig bevond. De feiten vonden plaats op 19 november 2008 op een parkeerterrein aan de Wielingenstraat in Amsterdam. De verdachte heeft verklaard dat hij niet opzettelijk dreigend heeft gehandeld en dat hij de verkeersregelaar niet heeft gezien omdat hij met een passagier in gesprek was. Het hof heeft de verklaringen van getuigen in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte niet opzettelijk dreigend heeft gehandeld, waardoor hij voor het primair ten laste gelegde feit werd vrijgesproken.

Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, dat de verdachte gevaar of hinder heeft veroorzaakt, heeft het hof geoordeeld dat het parkeerterrein als een voor het openbaar verkeer openstaande weg moet worden aangemerkt. Dit is gebaseerd op de omstandigheden dat ook andere weggebruikers, zoals voetgangers en fietsers, gebruik kunnen maken van het parkeerterrein, ondanks dat het terrein in principe afgesloten was voor andere voertuigen dan taxi's. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de verkeersregelaar, maar niet heeft geverifieerd of het veilig was om op te trekken. Hierdoor is het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van 800 euro, waarvan 400 euro voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde en een geldboete van 500 euro voor het subsidiair ten laste gelegde. Het hof heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 100 euro, bij gebreke van betaling te vervangen door hechtenis voor 2 dagen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

parketnummer: 23-001841-09
datum uitspraak: 9 maart 2011
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 april 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-431860-08 tegen
[Verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
[adres] [woonplaats]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 april 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 november 2008 te Amsterdam [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto met toenemende snelheid en/of met het geven van (extra) gas [aangever] voornoemd die zich toen voor zijn verdachtes auto bevond tot op korte afstand genaderd.
en/of
hij op of omstreeks 19 november 2008 te Amsterdam opzettelijk mishandelend met een door hem, verdachte, bestuurde auto tegen de/een be(e)n(en) van [aangever] is gereden, waardoor voornoemde [aangever] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of door welke opzettelijke aanrijding [aangever] voornoemd op de motorkap van verdachtes auto is gevallen, tengevolge waarvan die [aangever] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen aan een hand.
subsidiair
hij op of omstreeks 19 november 2008 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, (een parkeerterrein aan) de Wielingenstraat, bij nadering van een zich voor zijn, verdachtes, voertuig bevindende verkeersregelaar [aangever] dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet, althans niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of daarmede niet, althans niet tijdig en/of voldoende is uitgeweken voor die verkeersregelaar, maar tegen of zo kort naar die verkeersregelaar is gereden dat die verkeersregelaar op de motorkap van zijn, verdachtes voertuig terecht is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; (artikel 5 Wegenverkeesrwet 1994).
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3. Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
4. Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, nu het aldaar tenlastegelegde niet kan worden bewezen.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Het hof is met de raadsman en de advocaat-generaal van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte opzettelijk dreigend de aangever met een door hem bestuurde auto tot op korte afstand is genaderd. Gelet op de verklaring van [getuige 1] is aannemelijk dat de verdachte met zijn taxi is gaan rijden, nadat [getuige 1] hem maande door te rijden. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte immers naar hem, [getuige 1], keek en dat hij, [getuige 1], verdachte maande door te rijden. Verdachte zelf heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op enig moment zijn hoofd naar opzij had afgewend toen hij in gesprek was met een van zijn passagiers. Het hof gaat er daarom van uit dat verdachte, de aangever – die op dat moment voor zijn auto was gaan staan, dan wel stond – niet heeft gezien hetzij omdat hij naar [getuige 1] keek, hetzij omdat hij zijn hoofd had afgewend. Het hof is derhalve van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte “opzettelijk dreigend” heeft gehandeld, zodat de verdachte voor het primair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
5. Bewijsoverweging – ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
5.1. Gevoerd verweer
De raadsman heeft ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit en heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat het parkeerterrein een voor het openbaar verkeer openstaande weg was als bedoeld in artikel 1 lid 1 aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, omdat het een besloten parkeerterrein betrof dat slechts voor een bijzondere groep, te weten taxi’s, toegankelijk was.
De aanwezigheid van slagbomen en van toezichthouders die belast zijn met de selectie bij de toegang duiden op een besloten parkeerterrein.
Zo er al sprake zou zijn, aldus de raadsman, van een voor het openbaar verkeer openstaande weg, als bedoeld in artikel 1 lid 1 aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, dan is er geen sprake geweest van “gevaar of hinder” als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet, nu de verdachte dermate langzaam reed dat hij tijdig kon stoppen, en ook daadwerkelijk is gestopt.
5.2. Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – zakelijk weergegeven - betoogd dat het parkeerterrein aan de Wielingenstraat wel als openbare weg is aan te merken en heeft hiertoe verwezen naar uitspraken van de Hoge Raad van 18 februari 1969 (NJ 1970, 31) en van 12 januari 1982 (NJ 1983,244). Hij acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen.
5.3. Beoordeling door het hof
Met betrekking tot het verweer van de raadsman, dat geen sprake is geweest van een voor het openbaar verkeer openstaande weg als bedoeld in artikel 1 lid 1 aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, overweegt het hof als volgt.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat verdachte, als TCA-taxichauffeur over een pasje beschikte, dat toegang gaf tot het parkeerterrein en dat dit terrein door slagbomen in beginsel was afgesloten voor andere weggebruikers dan taxi’s.
De aangever heeft verklaard dat taxi’s die naar de beurs komen zich bij de door de aangever beheerde slagboom moesten melden. Voorts heeft de aangever verklaard dat bij Amsterdam RAI de regel geldt, welke regel bekend is in de Amsterdamse taxiwereld, dat bij het overtreden van de regels of het misdragen op het terrein van Amsterdam RAI, de toegang voor de taxi voor een of meerdere dagen kan worden ontzegd (dossier pagina 14). Deze omstandigheden, die met name betrekking hebben op het ordelijk kunnen laten verlopen van het verkeer op het parkeerterrein en het kunnen uitoefenen van toezicht daarop, laten naar het oordeel van het hof echter onverlet dat ook andere weggebruikers dan taxi’s, met name voetgangers en fietsers, van dat parkeerterrein, als weg, gebruik kunnen maken. Gelet op die omstandigheid moet het parkeerterrein worden aangemerkt als een voor het openbaar verkeer openstaande weg, waar de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman, dat de gedraging van de verdachte geen “gevaar” of “hinder” als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft opgeleverd, overweegt het hof als volgt:
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de aangever op enig moment voor zijn auto stond. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van getuigen [getuige 1] (dossierpagina 26) en [getuige 2] (dossierpagina 31), die verklaren dat de aangever zich, op het moment dat de verdachte gas gaf, voor de taxi van de verdachte bevond.
De verdachte schrijft het voorval toe aan het feit dat een passagier, die zich achterin de taxi van de verdachte bevond, een opmerking naar de verdachte maakte, waarop de verdachte zijn hoofd richting die passagier heeft gewend en tegelijkertijd gas gaf, maar daarbij in de veronderstelling verkeerde dat de aangever al aan de kant was gegaan.
Het hof zal van de lezing van verdachte uitgaan. Daarbij is aan de orde de vraag of door aldus te handelen gevaar of hinder als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 kon ontstaan. Het hof is van oordeel dat die vraag bevestigend beantwoord dient te worden, nu uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat hij zich bewust was van het gegeven dat de aangever zich nog in de nabijheid van het voertuig bevond, maar zich niet ervan heeft vergewist of hij veilig kon optrekken c.q. wegrijden.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte, dat [getuige 1] hem vermaande door te rijden, hetgeen ook wordt bevestigd door de verklaring van de getuige [getuige 1] (dossierpagina 26) niet afdoet aan het gevaarzettende karakter van de gedraging van de verdachte. Wel zal het hof bij de strafoplegging rekening houden met laatstgenoemde omstandigheid.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
5.4. Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 19 november 2008 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, een parkeerterrein aan de Wielingenstraat, bij nadering van een zich voor zijn, verdachtes, voertuig bevindende verkeersregelaar [aangever], dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet, althans niet tijdig heeft afgeremd, maar tegen die verkeersregelaar is gereden zodat die verkeersregelaar op de motorkap van zijn, verdachtes voertuig terecht is gekomen, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
6. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert het volgende op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
7. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
8. Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte onder het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van 800 euro, waarvan 400 euro voorwaardelijk, subsidiair 8 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijspraak gevorderd. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de advocaat-generaal een geldboete van 500 euro, waarvan 250 euro voorwaardelijk, subsidiair 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. De verdachte heeft met een door hem bestuurde taxi niet tijdig afgeremd waardoor een verkeersregelaar op de motorkap van die taxi terecht is gekomen, waardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 februari 2011 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte, passend en geboden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde stafbare feit oplevert.
ten aanzien van het onder subsidiair bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 (twee) dagen.
Dit arrest is gewezen door de tiende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.M. Brilman, mr. R.E. de Winter en mr. C.J.D. Waal, in tegenwoordigheid van mr. A. Sahin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2011.
De oudste en jongste raadsheer zijn niet in de gelegenheid dit arrest mede te ondertekenen.