ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6513

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.557-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geneeskundige behandelingsovereenkomst en aansprakelijkheid voor medische kosten tijdens detentie

In deze zaak gaat het om de vraag of de kosten van medische behandeling tijdens de detentie van de appellant voor rekening van de Minister van Justitie komen, of dat deze kosten door de appellant zelf moeten worden gedragen. De appellant, die op 10 augustus 2007 werd aangehouden en naar het OLVG werd vervoerd voor medische behandeling, was ten tijde van de behandeling niet verzekerd tegen ziektekosten. Het OLVG vorderde betaling van de gemaakte kosten, die de appellant niet had voldaan. De kantonrechter had de vordering van het OLVG toegewezen, waarop de appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat de Minister van Justitie verantwoordelijk zou moeten zijn voor de kosten van zijn medische behandeling, omdat hij in verzekering was gesteld. Het hof oordeelde echter dat de verplichting van de Minister om zorg te verlenen beperkt is tot gevallen waarin de detentie plaatsvindt ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak. Aangezien dit in het onderhavige geval niet het geval was, bleef de appellant verantwoordelijk voor de betaling van de zorgkosten.

Het hof concludeerde dat er een geneeskundige behandelingsovereenkomst was gesloten tussen de appellant en het OLVG, en dat de appellant, door geen zorgverzekering te hebben afgesloten, zijn wettelijke verplichtingen niet was nagekomen. De grieven van de appellant faalden, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ Appellant ],
wonende te [ Z ], gemeente [ Z ],
APPELLANT,
advocaat: mr. S. Tamraoui te Amsterdam,
t e g e n
de stichting
STICHTING ONZE LIEVE VROUWE GASTHUIS,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. S.M. Steegmans te Utrecht.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna (ook) [ Appellant ] en het OLVG genoemd.
Bij dagvaarding van 28 juli 2010 is [ Appellant ] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de ¬rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam (“de kantonrechter”) van 6 mei 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnum¬mer 454807 / CV EXPL 10-1210 gewezen tussen hem als gedaagde en het OLVG als eiseres.
Bij memorie van grieven heeft [ Appellant ] twee grieven tegen het vonnis aangevoerd, een productie in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog de vordering van het OLVG zal afwijzen, met veroordeling van OLVG, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in beide instanties, met rente.
Bij memorie van antwoord heeft het OLVG de grieven bestreden en bewijs aangeboden, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis zal bekrachtigen en [ Appellant ] zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
2.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.1. Het OLVG exploiteert een ziekenhuis in Amsterdam.
2.1.2. Op 10 augustus 2007 is [ Appellant ] aangehouden op verdenking van een misdrijf en overgebracht naar het politiebureau aan de Prinsengracht te Amsterdam. Nadat een arts van de GG&GD op het politiebureau had geconstateerd dat [ Appellant ] letsel had, is [ Appellant ] naar het OLVG vervoerd. De afdeling spoedeisende hulp van het OLVG heeft [ Appellant ] vervolgens doorverwezen naar de afdeling neurologie, alwaar hij op 10 augustus 2007 is opgenomen, is behandeld aan zijn klachten en enkele uren later weer is ontslagen. [ Appellant ] is tijdens zijn verblijf in het OLVG door de hulpofficier van justitie in verzekering gesteld, welke inverzekeringstelling heeft voortgeduurd tot na zijn ontslag uit het ziekenhuis.
2.1.3. [ Appellant ] was op 10 augustus 2007 niet verzekerd tegen ziektekosten.
2.1.4. Het OLVG heeft [ Appellant ] voor diens behandeling een factuur gedateerd 19 september 2008 gezonden voor een bedrag van € 4.302,97. [ Appellant ] heeft de factuur, ondanks sommaties, onbetaald gelaten.
3. Beoordeling
3.1 In dit geding vordert OLVG dat [ Appellant ] wordt veroordeeld tot betaling van € 5.000,--, waarvan € 4.302,97 aan hoofdsom vanwege door het OLVG voor [ Appellant ] verrichte medische diensten (het restant betreft vervallen rente en buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met wettelijke rente over € 4.302,97 en kosten. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen. Tegen dit oordeel komt [ Appellant ] in hoger beroep op met twee grieven.
3.2 Het betoog van [ Appellant ] komt er in de kern op neer dat niet hijzelf, maar het Ministerie van Justitie de kosten dient te dragen van zijn medische behandeling tijdens zijn detentie op 10 augustus 2007. Dit betoog faalt.
3.3 Voorop dient te worden gesteld, dat in dit geding voldoende is komen vast te staan dat tussen het OLVG en [ Appellant ] een (geneeskundige) behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 lid 1 BW is gesloten. Voor zover [ Appellant ] zijn in eerste aanleg gevoerde verweer, dat hij niet heeft verzocht om de geneeskundige behandeling, heeft bedoeld te handhaven overweegt het hof dat gesteld noch gebleken is dat [ Appellant ] op enigerlei wijze te kennen heeft gegeven aan het OLVG dat hij niet met de behandeling instemde. Het OLVG mocht er derhalve van uit gaan dat [ Appellant ] met de behandeling instemde, zodat met hem een behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen.
3.4 Op grond van artikel 7:461 jo 7:406 BW is de opdrachtgever de hulpverlener in beginsel loon verschuldigd, alsmede vergoeding van onkosten. Ter bestrijding van deze kosten is iedere ingezetene in Nederland krachtens de Zorgverzekerings-wet verplicht zich te verzekeren. [ Appellant ] had echter geen zorgverzekering afgesloten. Deze niet-naleving van zijn wettelijke verplichting heeft tot gevolg dat de uitzonderingen van artikel 7:461 BW zich thans niet voordoen en [ Appellant ] onverkort gehouden blijft de door hem gemaakte zorgkosten aan het OLVG te voldoen.
3.5 Daaraan doet niet af dat [ Appellant ] ten tijde van de behandeling ingesloten was. Uit het bepaalde in artikel 24 lid 1 Zorgverzekeringswet en de memorie van toelichting bij dat artikel leidt het hof af, dat de verplichting van de Minister van Justitie om voor zijn rekening aan gedetineerden geneeskundige zorg te verstrekken is beperkt tot die gevallen, waarin de detentie geschiedt ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak, reden waarom de rechten en plichten uit de zorgverzekering tijdens een zodanige detentie van rechtswege zijn opgeschort. Van een detentie waaraan een rechterlijke uitspraak ten grondslag ligt is in het onderhavige geval echter geen sprake. Andere gronden, waarom niet [ Appellant ] maar de Minister van Justitie de kosten van de aan [ Appellant ] verleende zorg zou moeten dragen, zijn gesteld noch gebleken.
3.6 In verband met grief I voert [ Appellant ] nog aan dat het OLVG in haar dagvaarding in eerste aanleg in strijd heeft gehandeld met haar substantiëringsplicht. Daaraan verbindt [ Appellant ] overigens geen consequentie. Nu [ Appellant ] in elk geval in hoger beroep bekend was met het bij conclusie van repliek onderbouwde standpunt van het OLVG en hij in hoger beroep de gelegenheid heeft gehad zijn verweer tegen de vordering nader te onderbouwen, gaat het hof aan dit betoog van [ Appellant ] voorbij. De conclusie luidt dat ¬grief I faalt.
3.7 Met het falen van grief I staat vast dat de kantonrechter de vordering van het OLVG terecht heeft toegewezen. De kantonrechter heeft [ Appellant ] eveneens terecht in de kosten van het geding veroordeeld. Daarmee faalt grief II eveneens.
3.8 [ Appellant ] heeft geen voldoende concrete feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. Aan zijn bewijsaanbod komt derhalve geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak, zodat dit aanbod, als niet ter zake dienend, wordt gepasseerd.
4. Slotsom en kosten
Nu de grieven falen en ook overigens geen grond bestaat voor vernietiging van het bestreden vonnis, zal dit worden bekrachtigd. [ Appellant ] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 6 mei 2010;
verwijst [ Appellant ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van het OLVG gevallen, op € 649,-- wegens verschotten en € 632,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen, G.C.C. Lewin en C.C. Meijer en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 juli 2011 door de rolraadsheer.