ECLI:NL:GHAMS:2011:BT8472

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001441-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en afpersing met geweld door verdachte in Utrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte is beschuldigd van doodslag op [slachtoffer 1] en afpersing met geweld tegen [slachtoffer 2]. De tenlastelegging omvatte twee incidenten: de eerste op 23 september 2008, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door haar keel dicht te drukken, en de tweede op 17 september 2008, waarbij hij samen met een ander [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van waardevolle goederen onder bedreiging met geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 februari 2009 zelf de alarmcentrale heeft gebeld en heeft aangegeven dat hij dacht iemand te hebben omgebracht. Dit leidde tot zijn aanhouding en het onderzoek naar de feiten. De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de verdachte onbetrouwbaar zijn vanwege zijn geestelijke toestand, maar het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van de verdachte, de getuigen en de forensische rapporten hebben bijgedragen aan de overtuiging van het hof dat de verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer 1] en de afpersing van [slachtoffer 2]. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 8.411,39. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

Arrest
GERECHTSHOF AMSTERDAM
NEVENZITTINGSPLAATS ARNHEM
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001441-10
Uitspraak d.d.: 18 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 9 april 2010 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-712169-08 en 16-446201-09, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1971],
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 mei 2011 en 4 oktober 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Maat, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het met betrekking tot het onder parketnummer 16-446201-09 tenlastegelegde tot een andere kwalificatie komt.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is onder parketnummer 16-712169-08 tenlastegelegd, dat:
hij op of omstreeks 23 september 2008, althans in of omstreeks de maand september 2008, te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk de keel van die [slachtoffer 1] dichtgedrukt (gehouden) en/of dichtgesnoerd (gehouden), in elk geval een of meer wurghandeling(en) en/of geweldshandeling(en) en/of levensbedreigende handeling(en) op/tegen die [slachtoffer 1] gepleegd/toegepast, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden
en onder parketnummer 16-446201-09 tenlastegelegd, dat:
hij op of omstreeks 17 september 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een koffer, een telefoon, bankbescheiden, een agenda, een paspoort, een rijbewijs en/of een kentekenbewijs, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een koffer, een telefoon, bankbescheiden, een agenda, een paspoort, een rijbewijs en/of een kentekenbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- een mes heeft/hebben getoond aan die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens)
- heeft/hebben gezegd: "geld inleveren en passen", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens)
- het mes onder/tegen de keel van die [slachtoffer 2] heeft gehouden/gedrukt en/of
- (daarbij) gezegd: "als je de politie waarschuwt, dan wordt het je dood", althans woorden van gelijke aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 16-712169-08 en onder parketnummer 16-446201-09 tenlastegelegde. De advocaat-generaal acht met name op grond van het 112-gesprek van de verdachte en de verklaringen van de verdachte van 17 en 18 maart 2009 en van 20 april 2009 wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte verantwoordelijk is voor het overlijden van [slachtoffer 1]. Volgens de advocaat-generaal bevindt zich in de verklaringen van de verdachte unieke daderinformatie, terwijl er volgens de advocaat-generaal geen aanwijzigen zijn dat een ander dan de verdachte een strafbare rol heeft gespeeld bij het overlijden van [slachtoffer 1]. Voorts acht de advocaat-generaal op grond van de aangifte van [slachtoffer 2], de verklaring van [getuige 1] en de verklaring van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld dan wel het medeplegen van afpersing ten aanzien van [slachtoffer 2].
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 16-712169-08 en onder parketnummer 16-446201-09 tenlastegelegde.
Met betrekking tot het onder parketnummer 16-712169-08 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw in de eerste plaats aangevoerd dat de verdachte geen bekennende verklaringen heeft afgelegd. Volgens de raadsvrouw heeft de verdachte alleen gesproken over beelden die hij voor zich ziet en niet over feitelijke herinneringen. Bovendien hebben de verklaringen van de verdachte volgens de raadsvrouw geen bewijswaarde, gezien de lichamelijke en geestelijke toestand van de verdachte ten tijde van de verhoren. In dat kader heeft de raadsvrouw op grond van in haar pleitnota genoemde redenen betoogd dat aan de verklaring van de verdachte van 20 april 2009 geen speciale betekenis kan worden toegekend. In de tweede plaats heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte over minder daderinformatie beschikte dan de advocaat-generaal heeft gesteld. Volgens de raadsvrouw heeft als daderinformatie slechts te gelden de wijze van overlijden en de blote benen van het slachtoffer, terwijl deze informatie volgens de raadsvrouw ook uit andere bronnen afkomstig kan zijn geweest. In de visie van de raadsvrouw kan op basis van het dossier niet worden uitgesloten dat de verdachte enkel getuige is geweest van het incident noch dat de verdachte enkel van het gebeurde heeft gehoord.
Met betrekking tot het onder parketnummer 16-446201-09 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw eveneens aangevoerd dat de verklaringen van de verdachte onbetrouwbaar zijn, gezien de lichamelijke en geestelijke toestand van de verdachte ten tijde van de verhoren. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte geen aandeel heeft gehad bij de tenlastegelegde afpersing en diefstal met geweld en dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op de samenwerking met [medeverdachte 1].
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder parketnummer 16-712169-08 en onder parketnummer 16-446201-09 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende. In de zaak met het parketnummer 16-712169-08 heeft de verdachte op 27 februari 2009 de alarmcentrale 112 gebeld met de mededeling dat hij advies nodig heeft, omdat hij denkt een paar maanden geleden iemand om het leven te hebben gebracht aan [straatnaam] in Utrecht. De verdachte is vervolgens op 5 maart 2009 aangehouden en in de periode van 5 maart 2009 tot en met 9 juli 2009 meermalen gehoord. Op 20 april 2009 is de verdachte voor het eerst gehoord in het bijzijn van zijn raadsvrouw. Aangezien door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep geen Salduz-verweer is gevoerd, is het hof ook ten aanzien van de verklaringen die verdachte vanaf 5 maart 2009 tot 20 april 2009 heeft afgelegd van oordeel dat het deze in beginsel bij de bewijswaardering mag betrekken. Wat betreft de waardering van de verklaringen van de verdachte stelt het hof voorop dat uit het dossier wel naar voren komt dat de verdachte ten tijde van zijn verhoren op bepaalde momenten in de war was en onder andere paranoïde waanideeën had, maar dat dit niet vanzelf betekent dat de verklaringen van de verdachte niet op onderdelen betrouwbaar en juist kunnen zijn. Ook het feit dat de verdachte heeft verklaard over "beelden" van gebeurtenissen betekent niet vanzelf dat deze gebeurtenissen niet hebben plaatsgevonden. Dit neemt niet weg dat het hof de verklaringen van de verdachte, gezien de lichamelijke en geestelijke toestand van de verdachte ten tijde van de verhoren, met bijzondere zorgvuldigheid zal beoordelen. Uit opnamen van de verhoren van de verdachte volgt dat tijdens die verhoren (o.a. van 17 maart 2009 en 20 april 2009), in elk geval wat de genoemde onderdelen betreft, geen suggestieve vragen zijn gesteld door de verhoorders, de verdachte grotendeels de regie heeft gehad en geen daderinformatie door de verhoorders is prijsgegeven. Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat dat anders is bij de verhoren die niet zijn opgenomen. Voorts zullen deze verklaringen alleen voor het bewijs worden gebruikt voor zover de inhoud daarvan voldoende steun vindt in de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Op 10 maart 2009 heeft de verdachte tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij spullen van [het hof begrijpt: slachtoffer 1] in zijn bezit heeft gehad: een fototoestel en een portemonnee met daarin een bibliotheekpasje en een pasje met haar foto erop. Het fototoestel heeft hij aan zijn ex-vrouw [getuige 2] gegeven en de portemonnee heeft hij in een park in [Utrechtse wijk] verstopt. Op 17 maart 2009 heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat hij een beeld heeft dat steeds terugkomt en dat dat het beeld is dat hij [slachtoffer 1] in zijn handen heeft en dat hij haar bij haar keel vastheeft. Op de vraag van de verbalisant hoe het is gebeurd, heeft hij geantwoord dat hij denkt dat hij haar heeft gewurgd. Hij heeft verklaard dat hij er nog naar heeft gekeken of hij urine zag lopen, omdat hij had gehoord dat dat gebeurt bij mensen die hun laatste adem uitblazen. In de woonkamer was het een zooitje. Er stonden veel dozen en het leek alsof zij wilde verhuizen. Ook heeft hij verklaard dat hij wat spullen meenam die in de buurt lagen, zodat niemand zou denken dat het om een uit de hand gelopen ruzie zou gaan. Op 18 maart 2009 heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat hij toen hij bijkwam, [slachtoffer 1] in zijn handen had. Verdachte heeft op 20 april 2009 tegenover de politie en in het bijzijn van zijn raadsvrouw verklaard dat hij bijkwam met [slachtoffer 1] in zijn handen, er door hem woorden zijn geroepen en zij naar de telefoon had gegrepen. Toen hij de woning verliet, lag zij levenloos op de grond. Hij heeft een fototoestel van het merk Sony, een rode telefoon van het merk Samsung en een portemonnee met inhoud meegenomen. De telefoon heeft hij aan kennissen van hem in Vianen gegeven en het fototoestel aan zijn ex-vrouw [getuige 2]. Op de vraag hoe [slachtoffer 1] er toen en daar uitzag, antwoordde de verdachte: "ik heb geen flauw idee, ik weet alleen dat ze blote benen had, ten minste dat denk ik."
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de verdachte voor wat betreft de wijze van overlijden, het urineverlies, de wijze waarop het slachtoffer was gekleed, de rommel in het huis van het slachtoffer en de weggenomen goederen van het slachtoffer steun vinden in de inhoud van andere bewijsmiddelen.
* Het onderzoek naar aanleiding van het eerder vermelde telefoontje van verdachte aan de alarmcentrale heeft geleid naar het overlijden van [slachtoffer 1] op 22/23 september 2008. Tot dat moment was op grond van een verklaring van de schouwarts aangenomen dat zij niet als gevolg van een misdrijf om het leven was gekomen. Arts-patholoog dr. A. Maes is op basis van de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] echter tot de conclusie gekomen dat [slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van bij leven opgelopen samendrukkend en/of omsnoerend geweld op haar hals. Forensisch antropoloog en arts-anatoom prof. dr. G.J.R. Maat onderschrijft deze conclusie. Ook arts-specialist in de pathologische anatomie en de gerechtelijke geneeskunde prof. dr. W. van de Voorde onderschrijft deze conclusie op basis van het beschreven macroscopisch onderzoek van genoemde deskundigen en zijn eigen vaststelling aan de hand van bijkomend onderzoek.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij het beeld voor zich zag dat hij [slachtoffer 1] bij haar keel vastheeft, maar dat het meer voor de hand ligt dat dit beeld betrekking heeft op een incident waarbij de verdachte zijn ex-vrouw bij de keel heeft vastgehouden. Het hof acht dit niet aannemelijk, nu dit incident volgens de ex-vrouw van de verdachte, [getuige 2], maanden eerder plaatsvond dan het overlijden van [slachtoffer 1] en de verdachte bovendien specifiek over het slachtoffer heeft verklaard.1
* Diverse getuigen, waaronder de broer van [slachtoffer 1], hebben verklaard dat er in de woonkamer urine is aangetroffen.2 De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het een feit van algemene bekendheid is dat mensen die overlijden hun urine verliezen en dat dit dus niet als unieke daderinformatie kan worden beschouwd. Nog afgezien van de vraag of dit een feit van algemene bekendheid is, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de verdachte hierover heeft verklaard niet duidt op een verwijzing naar een feit van algemene bekendheid, maar op een daadwerkelijke herinnering.
* Uit de foto's behorende bij het proces-verbaal van bevindingen van 7 maart 2009 volgt dat [slachtoffer 1] blote benen had op het moment dat zij op 23 september 2008 werd aangetroffen.
* De getuigen [getuige 7], [getuige 8] en [getuige 9], die kort na het overlijden van [slachtoffer 1] in haar woning aanwezig waren, hebben verklaard over de situatie ter plekke. Volgens de getuigen [getuige 7] en [getuige 9] was het rommelig in de woonkamer. De getuigen [getuige 8] en [getuige 9] hebben verklaard dat er spullen in de woonkamer stonden opgeslagen. Voor zover andere getuigen hebben verklaard dat de dozen in de serre hebben gestaan, acht het hof dit van ondergeschikt belang. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, volgens de plattegrond van de woning van [slachtoffer 1], de serre in verbinding stond met de woonkamer.
* De broer van [slachtoffer 1] heeft op 29 oktober 2008 aangifte gedaan van diefstal uit de woning van [slachtoffer 1]. Hij heeft verklaard dat haar tas helemaal leeg was, terwijl daar normaal gesproken onder meer haar zwarte portemonnee, haar rode mobiele telefoon van het merk Samsung en haar zilverkleurige fotocamera van het merk Sony, type DSC, in zaten. De mobiele telefoon van [slachtoffer 1] is aangetroffen bij [getuige 10], die deze telefoon volgens [getuige 11] van de verdachte heeft gekocht toen [getuige 10] en de verdachte bij hem in Vianen waren. Deze verklaring van [getuige 11] vindt steun in de verklaring van [getuige 12], die heeft verklaard dat hij van [getuige 10] heeft gehoord dat hij de telefoon in Vianen heeft gekocht van een man met een tatoeage van Ajax op zijn hoofd. In de woning van de ex-vrouw van de verdachte, [getuige 2], is een digitale fotocamera van het merk Sony, type DSC-S800, aangetroffen. Volgens [getuige 2] heeft zij deze camera aan het eind van de zomer in 2008 van de verdachte gekregen.
Het hof is voorts met de rechtbank van oordeel dat het politieonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele concrete aanwijzing hebben opgeleverd voor de veronderstelling dat een mededader of een andere dader dan de verdachte [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht. Het hof acht die stelling van de verdediging dan ook niet aannemelijk.
Nu de verdachte op 27 februari 2009 uit zichzelf heeft verteld dat hij denkt dat hij iemand aan [adres] in Utrecht om het leven heeft gebracht, terwijl de politie op dat moment nog niet met het onderzoek was begonnen en nog niet vaststond dat [slachtoffer 1] door een misdrijf was overleden3, de verdachte op 20 april 2009 - in het bijzijn van zijn raadsvrouw en met de mededeling dat hij zich goed voelt - heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] in zijn handen had en [slachtoffer 1] levenloos op de vloer lag toen hij de woning verliet, de verklaringen van verdachte voor wat betreft de wijze van overlijden, het urineverlies, de wijze waarop het slachtoffer was gekleed, de rommel in het huis van het slachtoffer en de weggenomen goederen van het slachtoffer steun vinden in de inhoud van andere bewijsmiddelen, en er tot slot geen enkele aanwijzing is dat een ander dan de verdachte [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte verantwoordelijk is voor haar overlijden.
Het hof acht voorts op grond van de verklaring van de verdachte van 25 juni 2009 en de aangifte van [slachtoffer 2] van 29 september 2008 wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de onder parketnummer 16-446201-09 tenlastegelegde afpersing en diefstal met geweld. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaring van de verdachte van 25 juni 2009. Uit de genoemde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een actieve rol heeft gehad in het geheel en dat hij van te voren wist wat de plannen waren.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder parketnummer
16-712169-08 en het onder parketnummer 16-446201-09 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(parketnummer 16-712169-08)
hij op of omstreeks 23 september 2008 te Utrecht opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk de keel van die [slachtoffer 1] dichtgedrukt (gehouden) en/of dichtgesnoerd (gehouden), tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden.
(parketnummer 16-446201-09)
hij op 17 september 2008 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een koffer, een telefoon, bankbescheiden, een agenda, een paspoort, een rijbewijs en een kentekenbewijs, toebehorende aan [slachtoffer 2]
of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een koffer, een telefoon, bankbescheiden, een agenda, een paspoort, een rijbewijs en een kentekenbewijs, toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- een mes heeft getoond aan die [slachtoffer 2] en vervolgens
- heeft gezegd: "geld inleveren en passen",
en vervolgens
- die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en vervolgens
- het mes onder de keel van die [slachtoffer 2] heeft gedrukt en
- daarbij gezegd: "als je de politie waarschuwt, dan wordt het je dood".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder parketnummer 16-712169-08 bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
het onder parketnummer 16-446201-09 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van afpersing
of
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg ter zake van het onder parketnummer
16-712169-08 en onder parketnummer 16-446201-09 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest, met last tot terbeschikkingstelling en met bevel tot verpleging van overheidswege.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte ter zake van dezelfde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest, met last tot terbeschikkingstelling en met bevel tot verpleging van overheidswege.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit om, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal is geëist. Daartoe heeft de raadsvrouw verwezen naar uitspraken in andere zaken, die volgens haar vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak en waarin lagere gevangenisstraffen zijn opgelegd dan door de advocaat-generaal is geëist. Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de wijze waarop in de beginperiode van het onderzoek door de politie met de verdachte is omgegaan, moet leiden tot strafvermindering. De raadsvrouw heeft verder primair bepleit de verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen en subsidiair om de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, in plaats van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] om het leven gebracht en samen met een ander een overval gepleegd op [slachtoffer 2]. Met zijn handelen heeft de verdachte onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1]. Voor hen is het niet te bevatten dat iemand hun dierbare van het leven heeft beroofd. Een dergelijk feit, waarbij iemand in haar eigen woning wordt gedood, veroorzaakt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
TBS met dwangverpleging
Aan een verdachte kan de maatregel van terbeschikkingstelling worden opgelegd, indien tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
In de onderhavige zaak hebben twee gedragsdeskundigen over de geestvermogens van verdachte gerapporteerd, te weten psychiater/psychoanalyticus H. de Jong op 18 januari 2010 en forensisch psycholoog P.E. Geurkink op 19 december 2009.
Uit het rapport van psychiater De Jong volgt dat de verdachte naar alle waarschijnlijkheid een persoonlijkheidstoornis heeft ontwikkeld met antisociale en afhankelijke trekken. Er zijn aanwijzingen voor een gestoorde agressieregulatie en externalisatie van het geweten. De afweermechanismen schieten derhalve tekort. Bij de verdachte is een verglijden naar psychotisch niveau zeker denkbaar, temeer daar de barrières tussen psychose en persoonlijkheidsstoornis hetzij door dissociatieve toestanden, hetzij door psychotiserende middelen als LSD vele malen genomen moet zijn. Ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten waren de ADHD en de verslavingsproblematiek aanwezig. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het rapport tekortschiet voor de beantwoording van de vraag of de verdachte ten tijde van het begaan van het delict geheel of gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar was als gevolg van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis.
Forensisch psycholoog P.E. Geurkink heeft in zijn rapport geschreven dat de verdachte weigert mee te werken aan het testpsychologisch onderzoek, waardoor een belangrijke informatiebron ontbreekt aangaande het nog steeds bestaan van pathologie bij de verdachte. Op grond van het onderhavige onderzoek komen er wel aanwijzingen naar voren voor het bestaan van pathologie, zonder dat de aard en de omvang helemaal duidelijk worden. De psycholoog onthoudt zich dan ook van een diagnostische classificatie over de verdachte en heeft geen uitlatingen gedaan over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
De gedragsdeskundigen H. de Jong en P.E. Geurkink hebben de verdachte nadien bezocht op respectievelijk 28 april 2011 en 13 september 2011. De verdachte heeft beide keren aangegeven dat hij dat hij niet wil meewerken aan een vervolgonderzoek.
Gelet op het voorgaande beschouwt het hof de verdachte als een betrokkene die weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat moet worden verricht ten behoeve van het advies voor de beslissing over een last tot terbeschikkingstelling. Dat betekent dat het hof ook zonder instemming van het openbaar ministerie en de verdachte gebruik kan maken van rapporten die eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting zijn gedagtekend.
Psychiater R. Vriesema heeft in het rapport van 18 juni 1998 overwogen dat bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestaat, in de zin van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en afhankelijke trekken, zich uitend in delinquent, soms agressief gedrag en een sterke verslavingstendens.
Psychologe J. Kruyt, psychiater P.K.J. Ronhaar en psychiater M. Drost hebben in hun rapport van 10 november 1998 geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ernstige, gemengde persoonlijkheidsstoornis, die gekenmerkt wordt door met name stoornissen in de agressiehuishouding, een zeer beperkte frustratietolerantie, een gestoorde impulscontrole en beperkte gewetensfuncties. Er is bij de verdachte tevens sprake van verslavingsproblematiek, die voortkomt uit zijn persoonlijkheidsstoornis. Weliswaar kan middelengebruik het gedrag van de verdachte op negatieve wijze beïnvloeden, maar middelengebruik is bij de verdachte geen voorwaarde om tot agressieve delicten te komen.
De genoemde rapporten die in 1998 over de verdachte zijn opgemaakt, vinden bevestiging in de rapporten die in 2004, 2005 en 2007 over de verdachte zijn opgemaakt.
Psychiater C.J. van Gestel heeft ten behoeve van de zesjaarsverlenging van een eerder aan de verdachte opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling op 10 december 2004 over de verdachte gerapporteerd. Van Gestel heeft geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, die de draagkracht van de verdachte nadelig beïnvloedt. Deze problematiek is niet noemenswaardig veranderd (het hof begrijpt: sinds de aanvang van de TBS-behandeling). Een lange geschiedenis van verslaving aan verschillende middelen is onlosmakelijk met de persoonlijkheidsproblematiek verbonden.
Mederapporteur psycholoog J.M. Oudejans heeft in zijn rapport van 4 januari 2005 geconcludeerd dat de persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek die ten grondslag lagen aan de oorspronkelijke delicten als gevolg van de structurerende en regulerende effecten van de behandeling sterk zijn verbleekt. Dat betekent volgens Oudejans niet dat de kernproblematiek is verdwenen, maar wel dat ze als het ware is ingekapseld en zich niet meer zo sterk manifesteert in het gedrag van de verdachte.
Psychiater M. Kossen en psycholoog E.W.M. van den Broek hebben in hun rapport van
9 januari 2007 geadviseerd om de eerder opgelegde TBS-maatregel onvoorwaardelijk te beëindigen. Zij hebben daarbij overwogen dat bij de verdachte twee "routes" kunnen worden onderscheiden: een criminele, waarbij de verdachte zijn delicten gepland en beheerst pleegt, en een meer emotionele, kwetsbare route, waarbij de verdachte vanuit negatieve gevoelens waar hij zich geen raad mee weet tot onbeheerste, agressieve impulsdoorbraken komt. Vaak lopen de routes in elkaar over. Middelengebruik speelt een belangrijke rol in de delicten van de verdachte. Het doet zijn grenzen verder vervagen en verslechtert zijn beperkte impulscontrole. Volgens de rapporteurs is bij de verdachte sprake van ernstige persoonlijkheidsproblematiek en een psychopate ontwikkeling. Binnen de huidige structuur functioneert hij volgens de rapporteurs naar behoren, maar er is sprake van een wankel evenwicht waarin problemen die voortvloeien uit zijn persoonlijkheidsproblematiek en verslavingsgevoeligheid bij voortduring aan de oppervlakte liggen.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen de verklaring van de verdachte en de verklaringen van diverse getuigen over de toestand waarin de verdachte verkeerde en zijn middelengebruik in de periode voorafgaand aan de tijdstippen waarop de delicten zijn begaan. De verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank van 26 maart 2010 verklaard dat hij, nadat hij uit de TBS ontslagen was, is gaan werken en dat hij zijn drugsgebruik - waarvan ook tijdens de TBS al sprake was - toen heeft voortgezet. Dit drugsgebruik bestond volgens de verdachte uit het snuiven van cocaïne en het af en toe nemen van een pilletje.
De getuige [getuige 13] heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte drie weken in augustus 2008 bij haar is verbleven en dat de verdachte aan het eind van die periode onvoorspelbaar en agressief gedrag vertoonde. Volgens deze getuige gebruikte de verdachte verschillende soorten harddrugs. De getuige [getuige 11] heeft verklaard dat hij in de zomer en het najaar van 2008 veel optrok met de verdachte en dat de verdachte soms een paar dagen plotseling weg was en dan verwilderd terugkwam. Volgens deze getuige gebruikte de verdachte in die periode pillen, cocaïne en speed. De getuige [getuige 1], bij wie de verdachte sinds september 2008 inwoonde, heeft tegenover de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de verdachte cocaïne, heroïne en pillen gebruikte en een paar keer gedurende een halve dag een (coke)psychose heeft gehad. Verdachte kreeg dan een black-out en kon zich later niets meer herinneren. Tot slot heeft de ex-vrouw van de verdachte, de getuige [getuige 2], tegenover de politie verklaard dat de verdachte "onder de drugs zat" in de periode waarin hij de delicten heeft gepleegd.
Op grond van het voorgaande constateert het hof dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de delicten nog steeds sprake was van een persoonlijkheidsstoornis zoals omschreven in de genoemde rapporten uit 1998, dat de verdachte in de periode voorafgaand aan het plegen van de delicten veel drugs heeft gebruikt en dat dit heeft geleid tot eenzelfde delictscenario als waarvan sprake was in de situatie die aan de basis heeft gelegen van de delicten die hebben geleid tot de eerdere veroordeling tot terbeschikkingstelling (bedreigingen met zware mishandeling, diefstallen met braak, inklimming en valse sleutels). Het hof komt aldus met de rechtbank tot de conclusie dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten sprake was van een psychische stoornis, die in aard en omvang is verergerd door het gebruik van drugs. Het hof stelt vast dat, gezien die psychische stoornis, de feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Gelet op hetgeen in de hiervoor bedoelde rapporten is vermeld omtrent verdachtes agressie, geringe frustratietolerantie en gebrekkige impulscontrole en op hetgeen de getuige [getuige 13] omtrent verdachtes agressieve gedrag heeft verklaard, acht het hof het gevaar voor recidive ter zake van feiten als de thans bewezenverklaarde groot. Het hof zal bevelen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, nu de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. Het hof zal daarbij bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, daar het bewezenverklaarde misdrijven betreft die gevaar opleveren voor de lichamelijke integriteit van personen en de algemene veiligheid van personen of goederen die verpleging eist. Anders dan de raadsvrouw heeft het hof er, mede gelet op het feit dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn geestvermogens, geen vertrouwen in dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden kans van slagen heeft.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van de feiten, waarbij de nadruk ligt op het onder parketnummer
16-712169-08 bewezen verklaarde feit, komt geen andere straf in aanmerking dan een langdurige gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft het hof in aanmerking genomen dat de feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Voorts heeft het hof meegewogen dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Gelet op deze omstandigheden komt het hof tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal is geëist. Anders dan de raadsvrouw ziet het hof geen reden om tot strafvermindering te komen vanwege de wijze waarop de politie in de beginperiode van het onderzoek met de verdachte zou zijn omgegaan. Het hof is van oordeel dat, naast de hiervoor genoemde maatregel, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij [broer slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.724,32. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.411,39. Ter terechtzitting van het hof van 4 oktober 2011 is namens de benadeelde partij verklaard dat zij geen opmerkingen heeft met betrekking tot de door haar ingediende vordering. Het hof begrijpt hieruit dat de benadeelde partij haar oorspronkelijke vordering ten bedrage van € 8.724,32 in hoger beroep handhaaft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 16-712169-08 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 8.411,39. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij heeft ook een bedrag aan reiskosten gevorderd. Naar het oordeel van het hof staan deze kosten niet in rechtstreeks verband met het onder parketnummer 16-712169-08 bewezenverklaarde handelen van verdachte. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 47, 57, 63, 287, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder parketnummer
16-712169-08 en onder parketnummer 16-446201-09 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 16-712169-08 en onder parketnummer 16-446201-09 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] de voorwerpen die op de aan dit arrest gehechte beslaglijst zijn genummerd 19-34, 43 en 62.
- aan [getuige 1] de voorwerpen die op de aan dit arrest gehechte beslaglijst zijn genummerd 35-38.
- aan [getuige 2] van de voorwerpen die op de aan dit arrest gehechte beslaglijst zijn genummerd 39-42, 44-58.
- Aan [getuige 13] van de voorwerpen die op de aan dit arrest gehechte beslaglijst zijn genummerd 59-61.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de voorwerpen die op de aan dit arrest gehechte beslaglijst zijn genummerd 1-18.
Vordering van de benadeelde partij [broer slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [broer slachtoffer 1] terzake van het onder parketnummer 16-712169-08 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 8.411,39 (achtduizend vierhonderdelf euro en negenendertig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente, te weten over € 7.746,94 vanaf 12 november 2008 en over
€ 664,45 vanaf 1 december 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [broer slachtoffer 1], een bedrag te betalen van € 8.411,39 (achtduizend vierhonderdelf euro en negenendertig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 77 (zevenenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente te weten over € 7.746,94 vanaf 12 november 2008 en over
€ 664,45 vanaf 1 december 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. H. Abbink en mr. R. de Groot, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.A.M. Oude Vrielink, griffier,
en op 18 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
1. [Getuige 2] heeft op 1 maart 2010 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat dit incident op 4 december 2007 plaatsvond.
2. Zie verder de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6].
3. Wel heeft de politie op 29 oktober 2008 een aangifte opgenomen van diefstal uit de woning van [slachtoffer 1]. De sectie op het lichaam van [slachtoffer 1], op grond waarvan werd geconcludeerd dat zij is overleden aan de gevolgen van bij leven opgelopen samendrukkend en/of omsnoerend geweld op haar hals, heeft eerst op 6 maart 2009 plaatsgevonden.