ECLI:NL:GHAMS:2011:BU4468

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-740177-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. Hartsuiker
  • A. Römer
  • J. Bevaart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep tegen schorsing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2011 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank te Haarlem van 21 april 2011. De rechtbank had op die datum het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen, maar het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis toegewezen. De officier van justitie stelde hiertegen hoger beroep in, maar het hof oordeelde dat de officier niet-ontvankelijk was in dit hoger beroep.

De verdachte, geboren in 1963 en wonende te 's-Gravenhage, wordt verdacht van de voorbereiding van de invoer van een grote partij cocaïne uit Polen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtsgang begon met een regiezitting op 11 februari 2011, waarna de rechtbank een aantal onderzoekswensen van de verdediging heeft gehonoreerd. De inhoudelijke behandeling van de zaak zou pas in januari 2012 plaatsvinden. Tijdens de zitting op 19 april 2011 vroeg de raadsman om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis, maar de rechtbank besloot om de zaak te schorsen tot 22 april 2011.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de beslissing van de rechtbank niet op de terechtzitting is gegeven, maar als een beschikking is geformuleerd. Dit betekent dat er geen hoger beroep openstaat tegen deze beslissing, zoals bepaald in artikel 406 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof concludeert dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep, omdat de wettelijke bepalingen niet toestaan dat er hoger beroep wordt ingesteld tegen een beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis, tenzij dit gelijktijdig met het eindvonnis gebeurt. De beslissing van het hof is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer **
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, TWAALFDE MEERVOUDIGE STRAFKAMER
BESCHIKKING in raadkamer op het hoger beroep van de officier van justitie in de zaak van de verdachte
verdachte X
geboren te Y op 1963
wonende te ‘s-Gravenhage,
tegen de beslissing van de rechtbank te Haarlem van 21 april 2011, voor zover daarin het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte is toegewezen.
1. De feiten en de rechtsgang in hoger beroep
Het hof heeft kennis genomen van de beslissing van 21 april 2011, waarin de rechtbank het ter terechtzitting van 19 april 2011 door de raadsman van de verdachte gedane primaire verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis heeft afgewezen en het subsidiaire verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis heeft toegewezen.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank te Haarlem van 22 april 2011, waarbij de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen "schorsing voorlopig hechtenis d.d. 19 april 2011". Het hof verstaat de bewoordingen van de akte aldus, dat de officier van justitie beroep heeft ingesteld tegen voormelde beslissing van 21 april 2011, voor zover daarin het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis is toegewezen.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van verdachte en heeft op 22 juni 2011 in raadkamer gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid in het hoger beroep
2.1 De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
2.2 De verdachte wordt verdacht van, kort samengevat, de voorbereiding van de invoer van een gedeelte van een grote partij cocaïne (1000 kg) uit Polen en deelname aan een criminele organisatie die zich bezig houdt met omvangrijke internationale drugshandel en het witwassen van de opbrengsten daarvan.
2.3 In de zaak tegen de verdachte heeft de rechtbank op 11 februari 2011 een zogenaamde regiezitting gehouden, naar aanleiding waarvan de rechtbank een groot aantal onderzoekswensen van de verdediging heeft gehonoreerd. Het onderzoek ter terechtzitting is toen geschorst tot 19 april 2011.
2.4 Ter terechtzitting van 19 april 2011 heeft de voorzitter van de rechtbank medegedeeld dat, in verband met de voor het nadere onderzoek benodigde tijd, de inhoudelijke behandeling van de zaken tegen de verdachte en medeverdachten eerst vanaf januari 2012 zal kunnen plaatsvinden. Ter terechtzitting heeft de raadsman vervolgens primair opheffing, subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte verzocht. De officier van justitie heeft zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet. De voorzitter van de rechtbank heeft medegedeeld dat de beslissing op het verzoek uiterlijk op vrijdag 22 april 2011 zal worden genomen en afzonderlijk zal worden geminuteerd. Daarop is het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst, waarbij de uiterste termijn waarbinnen het onderzoek op de terechtzitting diende te worden hervat indien de verdachte alsdan nog gedetineerd zou zijn voor de onderhavige zaak is gesteld op drie maanden.
2.5 Op 21 april 2011 heeft de rechtbank een als beschikking aangeduide beslissing gegeven, waarin het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis is afgewezen en het verzoek tot schorsing onder in de beslissing vermelde voorwaarden is toegewezen.
2.6 Ter terechtzitting van het hof in raadkamer heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank, conform haar bewoordingen, een beschikking is en dat daartegen op de voet van artikel 87 Sv voor de officier van justitie hoger beroep openstaat.
2.7 Het hof volgt de advocaat-generaal niet in die opvatting.
Ingevolge het bepaalde in artikel 21 lid 1 Sv geschieden op de terechtzitting onderzoek en beslissing omtrent alle vorderingen, verzoeken of voordrachten, aldaar gedaan. Op het verzoek van de raadsman tot opheffing subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis, gedaan ter terechtzitting van 19 april 2011, had mitsdien ter terechtzitting uitspraak moeten worden gedaan.
2.8 Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat het onderzoek ter terechtzitting, dat ter terechtzitting van 19 april 2011 voor onbepaalde tijd was geschorst, op 21 april 2011, in verband met de te geven beslissing waarvan beroep, is voortgezet. De beslissing waarvan beroep vermeldt niet dat deze ter terechtzitting is uitgesproken. Wel is daarin vermeld dat de beslissing een beschikking is, hetgeen naar luid van artikel 138 Sv zou meebrengen dat de beslissing niet op de terechtzitting gegeven is.
2.9 Indien de beslissing van de rechtbank, zoals artikel 21 lid 1 Sv voorschrijft, moet worden beschouwd als een ter terechtzitting gegeven beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis, staat ingevolge het bepaalde in artikel 406 lid 1 Sv geen hoger beroep open. Dit artikel laat immers hoger beroep tegen vonnissen die geen einduitspraak zijn slechts toe, gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak. Lid 2 van dat artikel noemt daarop een aantal uitzonderingen, maar daaronder is de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet begrepen. Waar geen hoger beroep openstaat, kan de officier van justitie daarin niet worden ontvangen.
2.10 Indien de beslissing van de rechtbank moet worden beschouwd als een beschikking heeft de rechtbank de beslissing, gelet op het hierboven overwogene, ten onrechte die vorm gegeven. Dat de rechtbank haar beslissing ten onrechte heeft neergelegd in een beschikking behoort niet tot gevolg te hebben dat het openbaar ministerie de beslissing in hoger beroep inhoudelijk kan laten herbeoordelen. Dat zou in strijd zijn met het wettelijke systeem van rechtsmiddelen en met de eisen van een goede procesorde. Ook in dit geval kan mitsdien de officier van justitie niet in het hoger beroep worden ontvangen.
2.11 De slotsom is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
Verklaart de officier van justitie NIET-ONTVANKELIJK in het hoger beroep.
Deze beslissing is gegeven op 22 juni 2011 in raadkamer van dit hof door
mr. Hartsuiker, voorzitter,
mrs. Römer en Bevaart, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Doruk als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
Amsterdam, 22 juni 2011,
de advocaat-generaal