GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
[ APPELLANT ],
wonend te [ L ],
APPELLANT,
advocaat: mr. M.A.J. Jansen te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WIN WORLDWIDE B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. T.D. de Groot te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 15 februari 2010 is appellant (hierna: [ Appellant ]) in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Haarlem, tussen [ Appellant ] als eiser en geïntimeerde (hierna WIN Worldwide) als gedaagde onder zaak-/rolnummer 123871 / HA ZA 06-598 gewezen, en uitgesproken op 19 september 2007, 8 april 2009 en 18 november 2009. Het hof maakt uit het petitum in de memorie van grieven op dat in de appeldagvaarding per abuis ook de in deze zaak uitgesproken tussenvonnissen van 27 september 2006 en 19 maart 2008 zijn genoemd.
[ Appellant ] heeft bij memorie 24 grieven geformuleerd en toegelicht, bescheiden in het geding gebracht en (voorwaardelijk) zijn eis gewijzigd, met conclusie, kort gezegd, dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en WIN Worldwide zal veroordelen aan [ Appellant ] te betalen
(1) € 177.779,38,
(2) € 46.418,- en
(3) € 82.000,-,
telkens te vermeerderen met wettelijke rente zoals in het petitum nader gespecificeerd, met veroordeling van WIN Worldwide in de kosten van de beide instanties, nakosten daaronder begrepen, een en ander bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest.
WIN Worldwide heeft bij memorie op de grieven geantwoord, beschei¬den in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclu¬sie, kort gezegd, tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [ Appellant ] in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met wettelijke rente en met nakosten zoals in die memorie vermeld.
Partijen hebben de zaak op 24 mei 2011 door hun bovengenoemde advocaten doen bepleiten, wederzijds aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Bij die gelegenheid is [ Appellant ] akte verleend van het alsnog in geding brengen van een ontbrekende productie, heeft [ Appellant ] bewijs aangeboden, en voorts zijn eis verminderd.
Ten slotte is arrest gevraagd. Het hof zal oordelen op basis van de in beide instanties overgelegde stukken.
2.1 De rechtbank heeft in het op 19 september 2007 uitgesproken vonnis onder 2.1 tot en met 2.19 feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. [ Appellant ] bestrijdt die feitenvaststelling door middel van (met name) zijn eerste zeven grieven. Om redenen van doelmatigheid zal het hof de feiten zelfstandig vaststellen, waarna de desbetreffende grieven geen verdere bespreking meer behoeven.
2.2 Het gaat, mede gelet op hetgeen overigens uit de gedingstukken blijkt en niet of onvoldoende is weersproken, in deze zaak om het volgende.
(i) WIN Worldwide, actief sinds 1994 of 1995, is de Nederlandse vestiging van Wellness International Network Ltd, een in de Verenigde Staten ontstane en aldaar gebaseerde onderneming (hierna: WIN).
(ii) WIN en WIN Worldwide noemen zichzelf een (internationale) “Multi Level Marketing–organisatie”, gericht op de verkoop van voedingssupplementen en gezondheidsproducten (hierna: de producten).
(iii) WIN Worldwide biedt individuele personen de gelegenheid zich als “distributor” (hierna: distributeur) bij de WIN-organisatie aan te sluiten, waarna zij producten van WIN zullen kunnen kopen. Een distributeur kan een zogenaamde “downline” creëren door als “sponsor” een nieuwe distributeur aan te brengen, die op zijn beurt ook weer één of meer (sub)distributeurs kan werven. Volgens de regels van de WIN-organisatie kan een distributeur de van WIN ingekochte producten verkopen aan derden, maar ook aan de subdistributeurs in zijn “downline”.
(iv) De WIN-organisatie stelt distributeurs beloningen in het vooruitzicht (in de na te noemen “Rules and Regulations” en het hierna ook nog te noemen “Compensation Plan” aangeduid als “Overrides, Royalties and Bonuses”) waarvan de hoogte mede afhankelijk is van de hoeveelheid producten die in opeenvolgende tijdvakken van de WIN-organisatie zijn afgenomen, niet alleen door de distributeur zelf, maar ook door zijn “downline”. De som van die inkopen van een distributeur en diens subdistributeurs wordt aangeduid als Personal Group Volume (PGV). Aldus leveren de inkopen van de subdistributeurs ook voordeel op voor degene die in de structuur op een hoger niveau staat (de zogenaamde “upline”). Het hoogste niveau in deze structuur wordt aangeduid als “Presidential Round Table”.
(v) [ Appellant ] is via een kennis, [ W ], op de hoogte geraakt van de WIN-organisatie. [ Appellant ] heeft een op 22 en 23 november 2003 gegeven presentatie van WIN Worldwide bijgewoond. Bij die gelegenheid heeft [ Appellant ], na betaling van € 99,- een formulier (een geprinte “WIN HOLLAND INTERNET DISTRIBUTOR APPLICATION & AGREEMENT FORM”) ondertekend en ingezonden / achtergelaten, waarmee hij het door WIN Worldwide gedane aanbod aanvaardde voor de verlengbare periode van één jaar distributeur in de WIN-organisatie te worden. De tekst van dit formulier houdt onder meer in dat de ondertekenaar kennis heeft genomen van een aantal documenten, waaronder de “Rules & Regulations” van de WIN-organisatie. In dit formulier is [ W ] vermeld als “Sponsor” van [ Appellant ].
(vi) Vervolgens heeft [ Appellant ] het “WIN System for Success” ontvangen, bestaande uit een cd met verkooptrainingen, instructies en reglementen van de WIN-organisatie, waaronder een “Compensation Plan”. Ook is een internetpagina (“My WIN Webpage”) voor [ Appellant ] aangemaakt.
(vii) Op 26 november 2003 heeft [ Appellant ] voor € 997,94 aan producten van de WIN-organisatie gekocht, op 2 december 2003 voor nog eens € 35.312,80, en op 21 december 2003 deed hij acht aankopen van elk € 17.683,58. Na deze aankopen, waarmee in totaal een bedrag van € 177.779,38 gemoeid was, had [ Appellant ] volgens het “Compensation Plan” als “Presidential Round Table” recht op 44 procent korting op volgende aankopen bij de WIN-organisatie, en kwam hij in aanmerking voor commissie over aankopen van door hemzelf aangebrachte distributeurs.
(viii) In juni 2004 heeft [ Appellant ] zelf een nieuwe distributeur bij de WIN-organisatie aangebracht.
(ix) In 2004 en 2005 heeft [ Appellant ] zijn distributeurschap telkens voor een jaar verlengd. Naar eigen berekening heeft [ Appellant ] in deze periode voor € 58.673,- aan producten verkocht, onder meer aan de door hemzelf geworven subdistributeur.
(x) Bij brief van 16 december 2005 heeft [ Appellant ] WIN Worldwide bericht, samengevat, dat hij zich na het inwinnen van juridisch advies op het standpunt stelt dat de WIN-organisatie een volgens de Nederlandse wet verboden piramidespel vormt, dat hij zijn activiteiten voor de WIN-organisatie met onmiddellijke ingang beëindigde, en dat hij schadevergoeding van ten minste € 120.000 van WIN Worldwide vorderde.
3.1 In eerste aanleg vorderde [ Appellant ] (na wijziging van eis)
een verklaring voor recht dat de overeenkomsten die hij met WIN Worldwide is aangegaan nietig zijn op grond van art. 3:40 BW, subsidair vernietiging van die overeenkomsten op grond van art. 3:40 BW of meer subsidair vernietiging van de overeenkomsten wegens dwaling, en voorts dat WIN Worldwide wordt veroordeeld aan [ Appellant ] te betalen € 87.713,- als schadevergoeding ter zake van de inkoop van producten, € 46.418,- althans een in goede justitie te bepalen bedrag, als vergoeding voor “gemaakte bedrijfskosten” en € 45.000,-, onderscheidenlijk € 37.000,- wegens gemiste inkomsten, uiterst subsidiair veroordeling van WIN Worldwide tot betaling van de zojuist genoemde bedragen wegens een jegens [ Appellant ] begane onrechtmatige daad, een en ander met nevenvorderingen.
3.2 De primaire, subsidiaire en meer subsidaire vorderingen zijn telkens gegrond op de stellingen dat de WIN-organisatie een naar Nederlands recht verboden piramidespel is, WIN Worldwide in elk geval (of bovendien) de Colportagewet niet heeft nageleefd, dat zij [ Appellant ] door onjuiste/onvolledige informatie heeft laten dwalen, of in elk geval door verhulling van haar ware bedoelingen en misleiding jegens [ Appellant ] onrechtmatig heeft gehandeld.
3.3 In het op 19 september 2007 uitgesproken vonnis zijn overwegingen gewijd aan het verschil tussen “multi level marketing” en een piramidespel in de zin van art. 1a Wet op de kansspelen. De rechtbank heeft uit de gedingstukken afgeleid dat de WIN-organisatie in elk geval ten dele op verkoop van haar producten is gericht, maar niet is uit te sluiten, in verband met de constructie waarin het voordeel van een distributeur afhankelijk is van de omzet in zijn “downline”, dat de organisatie niettemin in overwegende mate is gericht op voordeel dat alleen door de inleg van nieuwe distributeurs behaald kan worden. Met het oog daarop heeft de rechtbank nadere inlichtingen van WIN Worldwide verlangd betreffende de prijsstelling van de producten, de omzet en de kosten.
3.4 Aansluitend is in dit vonnis overwogen dat [ Appellant ] onvoldoende heeft gesteld met betrekking tot handelen in strijd met (art. 7 dan wel art. 8 van) de Colportagewet en met betrekking tot misleidende reclame in de zin van art. 6:194 BW. Ook diens stellingen betreffende dwaling, vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens het niet ter hand stellen van algemene voorwaarden alsmede onrechtmatig handelen zijn als onvoldoende onderbouwd verworpen.
3.5 In het op 8 april 2009 uitgesproken vonnis heeft de rechtbank uit de door WIN Worldwide verschafte informatie afgeleid dat binnen de WIN-organisatie de verkoop van producten in beginsel centraal staat, waarbij het werven van nieuwe distributeurs dient om een groter afzetgebied voor de producten te realiseren. Een ander oordeel zal evenwel aangewezen zijn, zo overwoog de rechtbank, indien [ Appellant ] terecht stelt dat er geen of nauwelijks eindgebruikers van de WIN-producten zijn. [ Appellant ] is toegelaten tot het bewijs van die stelling.
3.6 Bij het op 18 november 2009 uitgesproken vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [ Appellant ] dit bewijs niet heeft geleverd met het in het geding brengen van 16 verklaringen van (voormalige) distributeurs van WIN-producten, aangezien er ruim 2.500 van die distributeurs actief zijn en niet blijkt dat de desbetreffende zestien personen een wezenlijk deel van de actieve distributeurs vormen. Daarmee stond in eerste aanleg vast dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
3.7 In hoger beroep benadrukt [ Appellant ] (in de inleiding op zijn grieven, met name randnummer 5, en in de toelichtingen op de achtste en de tiende grief) dat het er – anders dan in eerste aanleg is aangenomen – niet om gaat of de door WIN / WIN Worldwide gehanteerde “Multi Level Marketing” methode in strijd met art. 1a Wet op de kansspelen is, doch in dit geding alleen aan de orde is of de met [ Appellant ] gesloten overeenkomst met dat wettelijk verbod strijdig is, in die zin dat WIN Worldwide met het door het “WIN HOLLAND INTERNET DITRIBUTOR APPLICATION & AGREEMENT FORM” gedane aanbod gelegenheid heeft gegeven tot deelneming aan een piramidespel, althans [ Appellant ] bij het aangaan van die overeenkomst heeft gedwaald, althans WIN Worldwide door het aanbieden van die overeenkomst jegens [ Appellant ] onrechtmatig heeft gehandeld.
3.8 Krachtens art. 1 Wet op de Kansspelen is onder meer verboden, kort gezegd, zonder vergunning gelegenheid tot het spelen van een kansspel te geven. In art. 1a van die wet is bepaald dat ook een piramidespel tot de onder het verbod vallende kansspelen wordt gerekend. Het tweede lid van deze bepaling luidt:
“Onder het piramidespel wordt verstaan een gelegenheid waarbij deelnemers een goed afgeven of een verplichting aangaan teneinde daaruit een voordeel te verwerven dat geheel of ten dele afhankelijk is van de afgifte van een goed of het aangaan van een verplichting door latere deelnemers.”
3.9 Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat tot de invoering van art. 1a Wet op de kansspelen heeft geleid is naar voren gebracht, voor zover hier van belang:
“Deelnemers aan een piramidespel moeten trachten door middel van een opschuifsysteem aan de top van de piramide te komen. De meeste piramidespelen kennen verschillende niveaus. Op ieder niveau werft iedere deelnemer één of meerdere nieuwe deelnemers, of worden deze deelnemers geworven door andere deelnemers of organisatoren van het piramidespel. Een nieuwe deelnemer betaalt een bepaald bedrag aan de deelnemer die hem geworven heeft en/of aan deelnemers of organisatoren die zich hoger in de piramide bevinden. Nadat de nieuwe deelnemer zelf weer nieuwe deelnemers geworven heeft, of deze door andere deelnemers of organisatoren geworven zijn, of soms nadat de opvolgende nieuwe deelnemers op hun beurt weer nieuwe deelnemers geworven hebben, of deze door andere deelnemers of organisatoren geworven zijn, krijgt hij zijn inleggeld, geheel, gedeeltelijk of vermeerderd met een bepaald bedrag terug. Hoewel er verschillende varianten van het piramidespel bestaan, hebben zij alle gemeen dat het te verwerven voordeel afhankelijk is van nieuwe deelnemers die op hun beurt weer geld inleggen.
(…)
Naast het piramidespel zoals hierboven uiteengezet, bestaan er verkoopmethoden die in bepaalde opzichten gelijkenis vertonen met piramidespelen. Deze verkoopmethoden zijn bekend onder de naam «multilevel marketing» of «netwerk marketing». Deze verkoopmethoden of vorm van marketing vallen niet onder de definitie van het begrip piramidespel en zijn derhalve niet verboden onder het regime van de Wet op de kansspelen. Bij deze vorm van marketing verwerft de koper van een product het recht om zelf ook bepaalde produkten te verkopen waarmee hij een bonus, een provisie of een percentage van de omzet kan verwerven. Hetzelfde geldt voor de opvolgende kopers. Qua structuur vertoont multilevel marketing gelijkenis met een piramidespel. Het doel van deze vorm van marketing is echter wezenlijk anders dan het doel van een piramidespel. Multilevel marketing is een verkoopmethode. Een te verwerven voordeel in de vorm van een bonus, provisie of omzetpercentage dient om de verkoop van de betreffende producten te bevorderen en vormt derhalve onderdeel van het verkoopsysteem.
Bij multilevel marketing is geen sprake van het betalen van een bepaald bedrag uitsluitend teneinde het recht tot deelname aan een organisatie of het recht tot het werven van nieuwe deelnemers/kopers te verkrijgen, maar staat de verkoop van producten centraal. De deelnemer koopt produkten in voor een reële prijs, teneinde ze met winst te verkopen. In tegenstelling tot bij een piramidespel is er sprake van koop in de zin van artikel 7:1 BW. De afnemer betaalt niet voor deelname, maar voor het product. De afnemers die geen producten willen of kunnen verkopen worden derhalve niet benadeeld.
Gezien het bovenstaande is er geen reden multilevel marketing te verbieden zolang het gebruikt wordt als een methode om producten te verkopen. Voorzover er in het kader van een multilevel marketing systeem sprake is van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf door persoonlijk bezoek dan wel door of in samenhang met de aanprijzing van een goed of een dienst in een groep van ter plaatse van de aanprijzing aanwezige personen, trachten een particulier te bewegen tot het sluiten van een overeenkomst, geniet de koper de bescherming van de Colportagewet.”
(Kamerstukken II, 1996-1997, 25 523, nr. 3, blz. 1 – 3)
3.10 De overeenkomst die op 23 november 2003 tot stand is gekomen doordat [ Appellant ] het hiervoor, onder 2.2 (v), genoemde formulier ingevuld en ondertekend aan WIN Worldwide heeft teruggestuurd/overhandigd bracht voor [ Appellant ] de verplichting mee te betalen voor het onder 2.2 (vi) genoemde “WIN system For Succes” (blijkens de stukken € 99,-). Overigens is in deze overeenkomst niets te vinden met betrekking tot een verplichting aan WIN / WIN Worldwide of aan een ander enige betaling te doen. Met name impliceert de overeenkomst niet dat [ Appellant ] gehouden zou zijn voor een zeker bedrag of in een bepaalde mate producten van WIN af te nemen. Artikel 4 van de overeenkomst houdt daarentegen in dat uit het distributeurschap geen enkele afname- of investeringsverplichting voortvloeit (afgezien van het “WIN System For Succes”-pakket).
3.11 Er is dus, wat deze overeenkomst betreft, geen sprake van een ‘inleggeld’ zoals in de zojuist weergegeven passage van de memorie van toelichting bedoeld. De verplichting tot betaling van (in totaal) € 177.779,38 is voor [ Appellant ] uit andere rechtshandelingen voortgevloeid, te weten zijn bestellingen van producten op 26 november, 2 december en 21 december 2003.
3.12 Nu [ Appellant ] zijn stelling betreffende strijdigheid met art. 1 (in verband met art. 1a) Wet op de kansspelen nadrukkelijk beperkt tot de overeenkomst van 23 november 2003, en die overeenkomst niets inhoudt met betrekking tot een ‘inleggeld’, kunnen zijn desbetreffende grieven reeds om die reden geen doel treffen.
3.13 Hetgeen [ Appellant ] voor het overige aanvoert kan daarin geen verandering brengen. Tegenover het gemotiveerde betoog van WIN Worldwide dat haar organisatie erop is gericht verkoopkanalen te ontwikkelen, en dat weliswaar de beloningsstructuur erop is afgestemd de werving van steeds weer andere distributeurs aantrekkelijk te maken doch de verkoop van producten een eigen betekenis heeft behouden voor de verdiensten die een distributeur kan behalen, heeft [ Appellant ] onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat er geen reële mogelijkheid bestaat om de van WIN ingekochte producten door te verkopen en daarmee enige winst te behalen. In dit verband weegt het hof mee dat in [ Appellant ]s stellingen besloten ligt dat hij een aantal van de bij WIN ingekochte producten heeft kunnen verkopen, en niet uitsluitend aan degene die hijzelf als distributeur aanbracht.
3.14 Ook ten aanzien van de andere gronden, waarop [ Appellant ] de overeenkomst wil aantasten, althans wil betogen dat WIN Worldwide jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, heeft hij onvoldoende gesteld om zijn vorderingen te kunnen doen slagen.
3.15 [ Appellant ] stelt de onder 2.2 (vii) genoemde aankopen te hebben verricht omdat hij tijdens de onder 2.2 (v) bedoelde presentatie in de veronderstelling was gebracht dat hij daarmee in één keer de status van “Presidential Round Table” kon behalen en zeker zou zijn van de daaraan verbonden beloningen. Het is niet zonder meer duidelijk waarom die mededeling onjuist zou zijn en/of niet aan [ Appellant ] gedaan had mogen zijn, gelet op het bij de stukken gevoegde afdrukken van het “WIN Worldwide Compensation Plan Overview” en het “CompensationPlanAt-a-Glance”, waarin inderdaad de mogelijkheid is genoemd dat met een PGV van 200.000 in twee aaneengesloten maanden (alleen buiten de Verenigde Staten) het hoogste bonus/kortingsniveau wordt bereikt. Bovendien heeft [ Appellant ] door het ondertekenen van het onder 2.2 (v) bedoelde formulier verklaard van die informatie te hebben kennis genomen, en ook verklaard dat hem geen toezeggingen zijn gedaan of garanties zijn gegeven ten aanzien van een bepaalde winstverwachting. Die betekenis kan [ Appellant ] aan het door hem ondertekende formulier niet ontnemen met de enkele mededeling dat tijdens de presentatie niet is gesproken over het “Distributor Agreement” (het hof begrijpt: het onder 2.2 (v) bedoelde stuk) en de andere documenten waarnaar het verwijst.
3.16 Daarop moet het beroep op dwaling afstuiten, en is tevens het beroep op misleidende reclame in de zin van art. 6:194 BW onvoldoende onderbouwd.
3.17 Hetzelfde geldt ten aanzien van de gestelde schending van de Colportagewet. Onmiskenbaar heeft WIN Worldwide de onder 2.2 (v) genoemde presentatie gehouden teneinde bezoekers, zoals [ Appellant ], te bewegen als distributeur de producten van WIN af te nemen, hetgeen onder het bereik van art. 1 onder d Colportagewet komt. [ Appellant ]’s stellingen houden in dat hij uitstekend begreep dat het WIN Worldwide daarom te doen was. Kennelijk wenst hij evenwel te betogen (met name de toelichting op de dertiende grief heeft die strekking) dat WIN Worldwide onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over het oogmerk van haar presentatie omdat zij [ Appellant ] de “PRT-overeenkomst” heeft aangeboden zonder erbij te zeggen dat hij geen “Presidential Round Tabel” zou kunnen worden zonder eerst vijf “Regents” (subdistributeurs met op hun beurt ook weer diverse subdistributeurs) onder zich te hebben, zodat hij zijn investering van € 177.778,93 nooit zou kunnen terugverdienen.
3.18 De overeenkomst van 23 november 2003 houdt slechts in dat [ Appellant ] distributeur zou worden, waarbij – als gezegd – nog geen enkele afname-, betalings- of andere verplichting op hem is komen te rusten. Voor zover [ Appellant ] wil betogen dat hij buiten de tekst van het door hem ondertekende formulier met WIN Worldwide is overeengekomen dat hij onmiddellijk als “Presidential Round Table” zou gaan fungeren en in dat verband de verplichting op zich heeft genomen de daarvoor vereiste hoeveelheid producten van WIN te kopen, is dat betoog tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door WIN Worldwide onvoldoende onderbouwd. Zonder concrete aanwijzingen voor het tegendeel – die [ Appellant ] niet heeft getoond – moet het ervoor gehouden worden dat [ Appellant ] als distributeur vrij was om zelf te bepalen of, in welke hoeveelheden en in welk tempo hij de producten van WIN zou gaan inkopen.
3.19 Van een verzuim tot het doen van de in art. 7 Colportagewet voorgeschreven mededeling kan geen sprake zijn, en uit het zojuist overwogene vloeit tevens voort dat ten aanzien van schending van art. 8 Colportagewet onvoldoende is gesteld; het aangevoerde kan niet de gevolgtrekking rechtvaardigen dat WIN Worldwide bij het aangaan van de overeenkomst wist of redelijkerwijs moest beseffen dat [ Appellant ] verplichtingen aanging die niet in overeenstemming waren met zijn draagkracht.
3.20 Bij dit een en ander laat het hof in het midden of – zoals de rechtbank heeft geoordeeld en waartegen (van de kant van WIN Worldwide) geen grief is gericht – op de met [ Appellant ] als ondernemer gesloten overeenkomst via ‘reflexwerking’ de bepalingen van de Colportagewet wel toepasselijk kunnen zijn,
3.21 Het tot dusverre overwogene voert tot de conclusie dat geen van de door [ Appellant ] ingenomen stellingen een toereikende grond voor toewijzing van zijn vorderingen kan opleveren. De grieven behoeven daarom geen verdere bespreking dan in het vorenoverwogene besloten ligt.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd, met afwijzing van hetgeen in hoger beroep meer of anders wordt gevorderd.
[ Appellant ] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af hetgeen [ Appellant ] in hoger beroep meer of anders vordert dan in eerste aanleg is geschied;
verwijst [ Appellant ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van WIN Worldwide gevallen, op € 6.190,- voor verschotten en € 9.789,- voor salaris van de advocaat, alsmede € 131,- voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris van de advocaat en met de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) is voldaan en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. W.H.F.M. Cortenraad, mr. J. Wortel en mr. C.T. Barbas en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 september 2011.