zaaknummer 200.084.189/01 SKG
19 juli 2011
GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HAY GROUP INVESTMENT HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. J. Fleming te Amsterdam,
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ W ] (Bondsrepubliek Duitsland),
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.H.J. van der Tol te Amsterdam.
Partijen worden hierna HGIH en [ Geïntimeerde ] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 1 maart 2011 is HGIH in hoger beroep geko-men van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank Am-sterdam onder zaaknummer/rolnummer 477657/KG ZA 10-2275 tussen haar als eiseres en [ Geïntimeerde ] als gedaagde gewezen en op 1 februari 2011 uitgesproken vonnis in kort geding. De dag-vaarding bevat de grieven.
HGIH heeft tegen het vonnis vijf grieven aangevoerd, produc-ties overgelegd en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar in eerste aanleg in-gestelde vorderingen voor zover die strekken tot opheffing van de door [ Geïntimeerde ] ten laste van HGIH op de aandelen in het kapitaal van Hay Group B.V. en Hay Management Internatio-nal B.V. gelegde conservatoire beslag alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de kosten van het ge-ding.
Bij memorie heeft [ Geïntimeerde ] de grieven bestreden, produc-ties overgelegd en geconcludeerd, kort gezegd, tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van HGIH in de proceskosten.
Partijen hebben ter terechtzitting van 17 juni 2011 hun zaak mondeling, aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaante-keningen, doen toelichten, HGIH door mr. M.V.C.H. Rijnja, ad-vocaat te Amsterdam, en mr. Fleming voornoemd en [ Geïntimeer-de ] door mr. Van der Tol voornoemd.
Ten slotte hebben partijen het hof verzocht arrest te wijzen.
2. Feiten
De voorzieningenrechter heeft de in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.12 opgesomde feiten tot uitgangspunt genomen. Omtrent deze feiten bestaat geen geschil, zodat zij ook het hof tot uitgangspunt zullen dienen.
3.1. Deze zaak gaat, samengevat, over het volgende.
(i) HGIH doet dienst als holdingvennootschap van een internatio-nale groep, bekend als de Hay Group. Zij houdt wereldwijd meer-aandelen in meerdere vennootschappen, waaronder de in Frankfurt gevestigde Duitse dochtervennootschap Hay Group GmbH (hierna: Hay GmbH).
(ii) In januari 1978 is [ Geïntimeerde ] benoemd tot bestuurder van HGIH. Sedert 2001 is hij werkzaam als CEO op basis van een “Employment Agreement” met HGIH, met een looptijd tot 30 septem-ber 2006. Op de “Employment Agreement” is Duits recht van toe-passing. In deze overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
(..)
WHEREAS, the Holding Company (hof: HGIH) and the Executive (hof: [ Geïntimeerde ]) desire that the period of service hereunder shall commence on October 1, 2001, and at or after such date the
Holding Company will assign this Agreement pursuant to Article 6.5 hereof to Hay Group GmbH, a Frankfurt corporation, or to an-other member of the Affiliated Group (as defined in Article 9.1 hereof) to be selected by the Holding Company (the Holding Com-pany and, following such assignment, the assignee is referred to herein as the “Employer”).
ARTICLE VI
ENFORCEMENT OF AGREEMENT
(..)
6.5 Assignment. This Agreement is a personal contract and, ex-cept as specifically set forth herein, neither this Agreement nor any interest herein may be sold, transferred, assigned, pledged or hypothecated. In the event of any attempted assign-ment by the Executive contrary to the provisions hereof, the Em-ployer shall have no further liability for payment hereunder.
The Holding Company may assign this Agreement to any other mem-ber of the Affiliated Group. With the consent of the Executive, the Holding Company or any other Employer may also assign this Agreement in parts to more than one member of the Affiliated Group. This Agreement shall be binding upon and run in favor of the Employer and its successors and assigns. In the event of any subsequent Employer, such Employer and its assignee (or assign-ees) shall be and remain jointly and severally liable for pay-ment and obligations owed to the Executive under this Agreement.
(..)
9.1 “Affiliated Group” means the Holding Company and its sub-sidiaries.
Op 24 oktober 2003 hebben Hay GmbH, HGIH en Hay Group Manage-ment, Inc. Philadelphia een zogenoemde “Cost Allocation Agreement” gesloten. In deze overeenkomst, is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
II. International Management of the Hay Group
In October 2001, the Board of the Hay Group Investment Holding BV, Zeist/Netherlands (HGIH BV) appointed Mr. [ Geïntimeerde ] Chief Executive Officer (CEO) for a set period of time. The re-sulting actual obligations have been set out in an Employment Contract with the Hay Group Investment Holding B.V., Zeist/Netherlands. This Employment Contract is assigned to the GmbH for execution.
(iii) Bij arrest van 22 december 2009 heeft de Hoge Raad der Ne-derlanden het cassatieberoep verworpen tegen de (door de recht-bank Amsterdam gegeven en door het hof Amsterdam bekrachtigde) beslissing dat (van meet af aan) nietig zijn
- het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van HGIH van 7 december 2003 tot ontslag, met onmiddellijke ingang, van [ Geïntimeerde ] als bestuurder van HGIH,
- het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van HGIH van 5 januari 2004 waarin het ontslagbesluit van 7 december 2003 is bevestigd, en
- het besluit van 9 februari 2004 van de bestuursvergadering van HGIH waarin is besloten de arbeidsovereenkomst met [ Geïntimeer-de ] met onmiddellijke ingang te beëindigen.
(iv) Op 23 december 2003 is [ Geïntimeerde ] een procedure bij de Duitse rechter begonnen om zijn ontslag aan te vechten. In deze procedure vordert hij zowel materiële als immateriële scha-devergoeding.
(v) Na daartoe van de voorzieningenrechter te Utrecht verkregen verlof, waarbij de vordering tot betaling van achterstallig bru-toloon, bonussen en schadevergoedingen is begroot op € 21.230.000,- inclusief rente en kosten, heeft [ Geïntimeerde ] op 28 oktober 2010 conservatoir beslag gelegd op de aandelen die HGIH houdt in Hay Group B.V. en Hay Management International B.V., en conservatoir derdenbeslag onder JPMorgan Chase Bank Na-tional Association, ING Bank N.V., Fortis Bank (Nederland) N.V. en ABN Amro Bank N.V. De beslagen onder de banken hebben geen doel getroffen.
(vi) In dit geding heeft HGIH, samengevat, in eerste aanleg ge-vorderd dat [ Geïntimeerde ] wordt bevolen de op 28 oktober 2010 gelegde beslagen op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningen-rechter geoordeeld, samengevat, dat niet summierlijk is gebleken dat de vorderingen van [ Geïntimeerde ] waarvoor de beslagen zijn gelegd, ondeugdelijk zijn. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot opheffing van de beslagen afgewezen, met dien ver-stande dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [ Geïnti-meerde ], waarvoor de beslagen op de aandelen zijn gelegd, heeft herbegroot op € 8.225.000,- inclusief rente en kosten. HGIH is door de voorzieningenrechter in de proceskosten veroordeeld.
3.2. HGIH voert tegen de vordering van [ Geïntimeerde ] het ver-weer dat de tussen haar en [ Geïntimeerde ] op 1 oktober 2001 gesloten arbeidsovereenkomst door HGIH is overgedragen aan Hay GmbH, met gevolg dat de vorderingen uit hoofde van de arbeids-overeenkomst niet tegen haar maar tegen Hay GmbH moeten worden ingesteld. Dit verweer is door de voorzieningenrechter niet be-handeld omdat, zo begrijpt het hof, ook indien een dergelijke overdracht plaatsgevonden zou hebben, volgens het oordeel van de voorzieningenrechter HGIH (toch) jegens [ Geïntimeerde ] voor betaling van het salaris en de bonussen aansprakelijk is op grond van het bepaalde in artikel 6.5 van de Employment Agreement. De voorzieningenrechter acht de door [ Geïntimeerde ] verdedigde uitleg van deze bepaling, inhoudende dat HGIH als overdragende partij naast Hay GmbH als verkrijger hoofdelijk aansprakelijk blijft, voorshands meer aannemelijk dan de door HGIH aan die bepaling gegeven uitleg.
3.3. Tegen dit oordeel van de rechtbank zijn de grieven 1 tot en met 3 gericht. In grief 4 klaagt HGIH dat de voorzieningenrech-ter in het kader van de belangenafweging tot een ander oordeel had moeten komen en in grief 5 keert HGIH zich tegen de uitge-sproken proceskostenveroordeling.
3.4.1. Het hof zal, anders dan de voorzieningenrechter heeft ge-daan, het eerst ingaan op de stelling van HGIH dat summierlijk is gebleken dat de tegen haar ingestelde vorderingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst ondeugdelijk zijn omdat zij de rech-ten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst heeft overge-dragen aan Hay GmbH.
3.4.2. HGIH onderbouwt haar stelling door erop te wijzen dat de overdracht in de Employment Agreement is voorzien en dat [ Geïn-timeerde ] daarin bij voorbaat met deze overdracht heeft inge-stemd. Voorts doet zij beroep op de diverse uitlatingen van (de advocaat van) [ Geïntimeerde ] in de procedure die heeft geleid tot het hierboven onder 3.1(iii) genoemde arrest van de Hoge Raad van 22 december 2009, waarbij van de zijde van [ Geïnti-meerde ] uitdrukkelijk zou zijn erkend dat HGIH de rechten en plichten uit de arbeidsovereenkomst heeft overgedragen aan Hay GmbH en dat HGIH niet langer partij zou zijn bij deze arbeids-overeenkomst.
3.4.3. [ Geïntimeerde ] bestrijdt dat van een volledige over-dracht door HGIH aan GmbH van alle rechten en plichten uit ar-beidsovereenkomst sprake is geweest. Hij doet daarbij vooral be-roep op het bepaalde in de Cost Allocation Agreement (de over-dracht heeft slechts plaatsgevonden “for execution”) en op het gegeven dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd door HGIH (en niet door Hay GmbH).
3.5. Voor de beoordeling van de onder 3.4.1 genoemde stelling van HGIH is het volgende van belang:
a. Op de Employment Agreement is Duits recht van toepassing. Ook is tussen partijen niet in dispuut dat de Duitse rechter de be-voegde bodemrechter is.
b. In de uitspraak van 13 december 2010, gewezen tussen [ Geïn-timeerde ] en HGIH in het geschil met betrekking tot de (door [ Geïntimeerde ] gevorderde maar door de rechtbank afgewezen) im-materiële schadevergoeding, heeft het Oberlandesgericht Frank-furt am Main onder meer overwogen dat weliswaar partijen in de Employment Agreement zijn overeengekomen dat HGIH het recht toe-komt de overeenkomst aan Hay GmbH of een andere onderneming over te dragen, maar dat niet valt in te zien dat, zoals HGIH stelt, door deze afspraak de gehele “Dienstverhältnis” met alle rechten en plichten is overgedragen. Daartegen pleiten, aldus het Ober-landesgericht, zowel de beperkende bewoordingen (“for executi-on”) in de Cost Allocation Agreement alsook het gegeven dat HGIH, blijkens haar opzegging van 9 februari 2004, zichzelf als contractspartij is blijven zien. Zoals door (de advocaat van) HGIH ter gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep is beves-tigd, was het Oberlandesgericht ten tijde van deze uitspraak be-kend met het door HGIH verdedigde standpunt dat [ Geïntimeerde ] in de in Nederland gevoerde procedures zou hebben erkend dat Hay GmbH (en niet: HGIH) partij was bij de arbeidsovereenkomst.
c. Ditzelfde Oberlandesgericht zal, nadat de rechtbank een uit-spraak heeft gedaan over de door [ Geïntimeerde ] ingestelde vordering tot betaling van salaris en bonussen, over deze vorde-ring in hoger beroep moeten oordelen.
3.6. Tegen de achtergrond van hetgeen onder 3.5 werd overwogen (de appelrechter in de bodemzaak heeft, bekend met de door HGIH gevoerde argumenten, als zijn - al dan niet voorlopig - oordeel uitgesproken dat de Employment Agreement niet aan Hay GmbH is overgedragen) is de verwachting gerechtvaardigd dat de Duitse rechter in het bodemgeschil tussen partijen zal oordelen dat van een volledige overgang van de verplichtingen uit de Employment Agreement van HGIH op GmbH geen sprake is geweest. Gevolg van dat oordeel zal zijn dat HGIH aansprakelijk is voor de beta-lingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. In ieder ge-val kan tegen de geschetste achtergrond niet worden gezegd dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van [ Geïn-timeerde ] op HGIH is gebleken.
3.7. Bij deze stand van zaken komt het hof niet meer toe aan de beoordeling of, indien wel een volledige overdracht zou hebben plaatsgevonden, HGIH op de voet van artikel 6.5 van de Employ-ment Agreement jegens [ Geïntimeerde ] tot betaling van het sa-laris en de bonussen is gehouden.
3.8. Anders dan HGIH in grief 4 verdedigt, valt, bij de beoorde-ling of de gelegde beslagen opgeheven moeten worden, een belan-genafweging niet in haar voordeel uit. Nog daargelaten dat de beslagen onder de banken geen doel getroffen hebben, met alle gevolgen van dien, moet worden geoordeeld dat, waar van het be-lang van [ Geïntimeerde ] bij de beslaglegging voldoende is ge-bleken, HGIH ook in hoger beroep onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een reële dreiging bestaat dat de banken tot opzeg-ging van de kredietovereenkomsten zullen overgaan. Vermeldens-waard in dit verband is de door [ Geïntimeerde ] bij memorie van antwoord overgelegde productie, inhoudende dat HGIH in een pers-bericht laat weten momenteel geen bankschulden te hebben.
3.9. Het vorengaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter te-recht de door HGIH gevorderde voorziening heeft afgewezen en HGIH in de proceskosten heeft veroordeeld. Ook grief 5 treft derhalve geen doel.
3.10. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. HGIH zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het ge-ding in hoger beroep worden veroordeeld.
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt HGIH in de kosten van het geding in hoger be-roep, tot deze uitspraak aan de zijde van [ Geïntimeerde ] be-groot op € 1.475,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris;
- verklaart dit arrest wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. G.J. Visser, E.E. van Tuyll van Se-rooskerken-Röell en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 19 juli 2011.