(i) [ Appellanten ] huren sinds 1 maart 1978 van Wherestad, al-thans haar rechtsvoorgangster, de woning staande en gelegen aan het [ adres ] te [ plaatsnaam ] (hierna: de woning). Wherestad heeft de status van een erkende woningcorporatie en is een “toe-gelaten instelling” in de zin van het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH). Als zodanig is zij, op grond van artikel 12a van genoemd besluit, verplicht om bij te dragen aan de leefbaar-heid in de buurten en wijken waar haar woongelegenheden gelegen zijn.
(ii) Naar aanleiding van de verdenking van grootschalige drugs-handel vanuit de woning heeft de politie op 6 oktober 2010 in de woning een inval gedaan. Daarbij is de zoon van [ Appellanten ], [ zoon ], aangehouden. Tevens is toen een contant geldbedrag van € 16.500,- in de woning aangetroffen.
(iii) Bij brief van 3 november 2010 heeft de burgemeester van de gemeente [ gemeente ], op grond van door hem van de politie ge-kregen informatie, aan [ zoon ] het voornemen bekendgemaakt de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van een maand te zullen sluiten. [ zoon ] wordt in de brief in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over dit voornemen naar vo-ren te brengen. Bij brief van 16 november 2010 is mede namens de ouders tegen dit voornemen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 26 november 2010 heeft de burgemeester meegedeeld in het aangevoer-de bezwaar geen aanleiding te vinden om van zijn voornemen af te zien en heeft hij de woning op grond van artikel 13b van de Opi-umwet voor de duur van één maand gesloten, ingaande op maandag 6 december 2010 te 11:00 uur, met aanzegging dat zonodig bestuurs-dwang zal worden toegepast. [ Appellanten ] hebben de woning per genoemd tijdstip verlaten.
Bij uitspraak van 23 december 2010 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Haarlem, sector bestuursrecht, het verzoek van [ Appellanten ] tot het treffen van een voorlopige voorziening af-gewezen.
De burgemeester heeft het door [ Appellanten ] tegen het besluit van 26 november 2010 ingestelde bezwaar, ondanks het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften om de bezwaren van [ Appellanten ] gegrond te verklaren en het besluit te herroepen, bij beslissing van 7 februari 2011 ongegrond verklaard. [ Appel-lanten ] hebben op 21 maart 2011 tegen dit besluit beroep inge-steld bij de rechtbank Haarlem, sector bestuursrecht, en hebben daartoe bij brief van 20 april 2011 de gronden aangevoerd.
(iv) Bij brief van 6 december 2010 heeft Wherestad de huurover-eenkomst met [ Appellanten ] op grond van artikel 7:231, lid 2, BW ontbonden, waarbij [ Appellanten ] werden gesommeerd de wo-ning binnen zes dagen te ontruimen en te verlaten.
(v) Na afloop van de periode dat de woning op grond van artikel 13b Opiumwet gesloten is geweest, hebben [ Appellanten ] de wo-ning wederom betrokken.
(vi) Wherestad vordert in dit kort geding dat [ Appellanten ] worden veroordeeld de woning binnen een week na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten en ter beschikking van Wherestad te stellen, met machtiging aan Wherestad om de ontrui-ming zelf te (doen) bewerkstelligen. Daartoe beroept Wherestad zich primair op de buitengerechtelijke ontbinding van 6 december 2010, subsidiair en meer subsidiair betoogt zij dat vooruitgelo-pen mag worden op de in een bodemprocedure uit te spreken ont-binding en ontruiming op grond van wanprestatie wegens de handel in drugs vanuit het gehuurde dan wel omdat de woning, in strijd met de huurvoorwaarden, niet of nauwelijks nog door [ Appellan-ten ] zelf wordt bewoond maar in gebruik is gegeven aan [ zoon ].
(vii) In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vordering op de primaire grondslag toegewezen, met veroordeling van [ Appellanten ] in de kosten van het geding, daartoe overwe-gende dat het, mede gezien de geringe kans dat het bevel tot sluiting door de bestuursrechter vernietigd zal worden, zo waar-schijnlijk is dat de geldigheid van de buitengerechtelijke ont-binding in een bodemprocedure stand zal houden dat daarop in kort geding vooruitgelopen mag worden.