ECLI:NL:GHAMS:2011:BU8317

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-003278-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en belediging van personen vanwege seksuele geaardheid, verzet tegen politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van twee personen, [aangever 1] en [aangever 2], vanwege hun seksuele geaardheid, alsook van belediging van deze personen en van verzet tegen politieambtenaren. De feiten vonden plaats op 11 juli 2011 in Amsterdam, waar de verdachte de aangevers zonder enige aanleiding aanviel en hen op agressieve wijze mishandelde. De verdachte heeft hen beledigd met kwetsende woorden en zich verzet tegen de rechtmatige aanhouding door de politie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen gepleegde mishandeling, eenvoudige belediging en wederspannigheid. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, maar het hof oordeelde dat deze straf niet in verhouding stond tot de ernst van de feiten. Het hof heeft de straf verdubbeld en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [aangever 1] en [aangever 2], ter hoogte van EUR 325,00 per persoon voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte verplicht om deze bedragen te betalen, bij gebreke waarvan hechtenis kan worden opgelegd.

Uitspraak

parketnummer: 23-003278-11
datum uitspraak: 15 december 2011
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-660698-11 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 juli 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1:
hij op of omstreeks 11 juli 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [aangever 1] en/of [aangever 2] eenmaal of meermalen (met kracht)
- in/tegen het/de gezicht/hoofd/nek en/of in/tegen het middel, in elk geval tegen het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt en/of
- in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen,
waardoor voornoemde [aangever 1] en voornoemde [aangever 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
feit 2:
hij op of omstreeks 11 juli 2011 te Amsterdam opzettelijk een persoon genaamd [aangever 1] en/of [aangever 2], in het openbaar mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen "Kankerhomo's" en/of "Ik zal jullie wel eens laten zien wat we/ze in Polen met homo's doen", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
feit 3:
hij op of omstreeks 11 juli 2011 te Amsterdam opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [politieambtenaar 1] (hoofdagent van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland) en/of [politieambtenaar 2] (aspirant agent van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, (belast met) autosurveillance (op de openbare weg) in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kankerleiers" en/of "Motherfuckers", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) richting voornoemde ambtena(a)r(en) te spugen;
feit 4:
hij op of omstreeks 11 juli 2011 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [politieambtenaar 1] (hoofdagent van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland) en/of [politieambtenaar 2] (aspirant agent van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Meer en Vaart, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig eenmaal of meermalen (met kracht) met zijn benen te schoppen en/of zijn lichaam van de grond te duwen en/of zich los te rukken en/of te trekken en/of met zijn hoofd op de grond te bonken, in elk geval te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde [politieambtenaar 1] en/of [politieambtenaar 2] verdachte trachtte(n) te geleiden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverweging en bespreking van de gevoerde verweren ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep –samengevat- betoogd dat de ten laste gelegde mishandeling van [aangever 2] niet wettig en overtuigend bewezen kan worden nu [aangever 1] in zijn aangifte en de aanvulling daarop niets over mishandeling van [aangever 2] heeft verklaard en hij hierover eerst na de terechtzitting in eerste aanleg ter gelegenheid van zijn verhoor bij de politie op 11 augustus 2011 mededelingen heeft gedaan. Deze laatste verklaring dient als ongeloofwaardig aangemerkt te worden, nu deze waarschijnlijk is afgelegd omdat [aangever 1] ter terechtzitting had gehoord dat voor de mishandeling van [aangever 2] te weinig bewijs voorhanden was, aldus de raadsman.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat zich in het dossier twee versies van het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossier pag. 18 – 19) bevinden – een ondertekende en een niet-ondertekende versie – waarin gerelateerd is omtrent hetgeen [getuige 1] en “Nick” (het hof begrijpt: [getuige 2]) verklaard hebben, en dat in de ondertekende versie een aantal voor de verdachte belastende passages ontbreken. De raadsman is van mening dat de ondertekende versie leidend moet zijn en heeft voorwaardelijk verzocht om [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen indien het hof daar anders over zou denken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het voor de beoordeling van de ten laste gelegde feiten uitsluitend acht zal slaan op het ondertekende proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juli 2011 en het niet-ondertekende concept daarvan buiten beschouwing zal laten. Dit betekent tevens dat, nu de desbetreffende voorwaarde niet is vervuld, het hof geen beslissing zal nemen op het voorwaardelijk gedane verzoek tot het horen van de desbetreffende verbalisanten.
De aangever [aangever 2] heeft op 11 juli 2011 ter gelegenheid van zijn aangifte verklaard dat hij zich op die dag met een vriend in het Rembrandtpark (naar het hof begrijpt: te Amsterdam) bevond toen een man (naar het hof begrijpt: de verdachte) naar hen toen liep en aan hem vroeg of hij homo was. Toen zijn vriend (naar het hof begrijpt [aangever 1]) bevestigde dat zij homo’s waren, zag [aangever 2] dat de verdachte – die tussen hen in was gaan zitten – op stond en met kracht een trap in de nek van [aangever 1] gaf. Daarna voelde aangever [aangever 2] dat de verdachte op hem begon in te trappen, hem met opzet en kracht een trap in zijn middel gaf en vervolgens met zijn vuisten op zijn hoofd begon te slaan (dossier pag. 04 – 05). Volgens zijn verklaring van 11 juli 2011 had de aangever pijn aan zijn rechterenkel (dossier pag. 06); blijkens de geneeskundige verklaring van 13 juli 2011 heeft de aangever aan het voorval, onder meer pijn aan zijn rug (rechtsonder), zijn linkerarm, boven linker bil en nek (rechts) ondervonden (dossier pag. 40).
De verklaring van [aangever 2] omtrent zijn mishandeling vindt naar het oordeel van het hof bevestiging in deze geneeskundige verklaring, waaruit onder meer blijkt dat sprake is een bloeduitstorting op de rug, welk letsel zou kunnen passen bij de door [aangever 2] vermelde toedracht.
De verklaring van [aangever 2] wordt voorts op wezenlijke punten ondersteund door de aanvullende verklaring van [aangever 1] (hierna en verder te noemen: [aangever 1]) van 11 augustus 2011. Laatstgenoemde heeft verklaard dat hij zag dat de Poolse man (naar het hof begrijpt: de verdachte) [aangever 2] meerdere malen heeft geschopt en geslagen en dat hij meerdere malen met zijn been op het lichaam van [aangever 2] trapte. Voorts zag hij dat de verdachte, meerdere malen en kennelijk met enige kracht, met gebalde vuisten op het hoofd van [aangever 2] heeft geslagen (aanvullend proces-verbaal van 11 augustus 2011).
Anders dan door de raadsman bepleit ziet het hof geen aanleiding de laatstvermelde verklaring als onbetrouwbaar buiten beschouwing te laten nu de omstandigheid dat [aangever 1] hierover in zijn eerdere verklaringen niets heeft medegedeeld hiervoor op zichzelf niet redengevend kan worden geacht. Voorts neemt het hof in aanmerking dat niet is gebleken dat [aangever 1] zich omtrent het vorenstaande op enig moment in andere zin dan hierboven vermeld heeft uitgelaten. Dat de betreffende verklaring is afgelegd na het vonnis van de politierechter maakt dit niet anders, nu er geen enkel aanknopingspunt is om te veronderstellen dat de inhoud van dit vonnis [aangever 1] ertoe heeft gebracht een onjuiste verklaring omtrent zijn waarnemingen af te leggen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof, anders dan door de raadsman bepleit, de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van [aangever 2] wettig en overtuigend bewezen.
Het hof acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 11 juli 2011 te Amsterdam I. [aangever 1] heeft mishandeld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 11 juli 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend. [aangever 1] eenmaal met kracht
- tegen het hoofd heeft getrapt, waardoor voornoemde [aangever 1] pijn heeft ondervonden;
en
hij op 11 juli 2011 te Amsterdam opzettelijk [aangever 2] eenmaal met kracht
- tegen het middel heeft getrapt en meermalen met kracht
- tegen het hoofd heeft gestompt, waardoor voornoemde [aangever 2] pijn heeft ondervonden;
feit 2:
hij op 11 juli 2011 te Amsterdam opzettelijk [aangever 1] en [aangever 2], in het openbaar mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen "Kankerhomo's" althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
feit 3:
hij op 11 juli 2011 te Amsterdam opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [politieambtenaar 1] (hoofdagent van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland) en [politieambtenaar 2] (aspirant agent van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, belast met autosurveillance in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kankerlijers" en"Motherfuckers";
feit 4:
hij op of omstreeks 11 juli 2011 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [politieambtenaar 1] (hoofdagent van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland) en/of [politieambtenaar 2] (aspirant agent van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, vast hadden teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Meer en Vaart, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig zijn lichaam van de grond te duwen.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft – ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde – aangevoerd dat de LOVS-oriëntatiepunten voor eenvoudige mishandeling en eenvoudige belediging in een geldboete als straf voorzien. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat door oplegging van een voorwaardelijk deel de strafwaardigheid van het discriminerend gedrag van de verdachte voldoende tot uitdrukking wordt gebracht. De raadsman heeft het hof voorts subsidiair verzocht om bij een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten een straf op te leggen van dezelfde duur als die gedurende welke de verdachte reeds gedetineerd is geweest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten. De verdachte heeft de aangevers – zonder enige aanleiding uitsluitend vanwege hun seksuele geaardheid vanuit het niets aangevallen en hen op agressieve wijze in het openbaar mishandeld door hen te trappen en daarnaast aangever [aangever 2] meerdere malen tegen het hoofd te stompen. Het hof acht deze handelwijze van de verdachte, ingegeven door discriminatoire opvattingen, bijzonder kwalijk. Daarnaast heeft de verdachte zeer laakbaar gehandeld door de aangevers in het openbaar op grond van hun geaardheid te beledigen. Vervolgens heeft de verdachte zich op ontoelaatbare wijze gedragen jegens opsporingsambtenaren. Niet alleen heeft hij zich op gewelddadige wijze verzet tegen zijn aanhouding maar ook heeft hij hen krenkende bewoordingen toegevoegd toen zij hem overbrachten naar het politiebureau. Deze feiten acht het hof temeer kwalijk nu de betreffende ambtenaren werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun functie.
Alles in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf geen recht doet aan de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Een verdubbeling hiervan wordt dan ook in de onderhavige situatie passend en geboden geacht.
Uit het vorenstaande vloeit tevens voort dat in de zogeheten LOVS-oriëntatiepunten in de onderhavige situatie geen aanknopingspunt kan worden gevonden voor toepassing van een andere strafmodaliteit dan gevangenisstraf en voorts, dat niet kan worden volstaan met een lagere straf dan de hieronder vermelde.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 november 2011 waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld.
Het hof acht de hierna te melden, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf passend en geboden. Een nog hogere straf, zoals de advocaat-generaal heeft gevorderd, acht het hof niet passend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 180, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 325,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 325,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] terzake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1], een bedrag te betalen van EUR 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] terzake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 2], een bedrag te betalen van EUR 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.M.D. Aardema en mr. S.A.M. Stolwijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 december 2011.
Mr. S.A.M. Stolwijk en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.