ECLI:NL:GHAMS:2011:BU8925
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van lijfsdwang door de Ontvanger van de Belastingdienst in hoger beroep
In deze zaak heeft de Ontvanger van de Belastingdienst verzocht om toepassing van lijfsdwang tegen een belastingplichtige, [ Appellant ], vanwege een aanzienlijke belastingschuld van NLG 4.304.769,- (€ 1.953.419,01) die voortvloeit uit aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing over de jaren 1990 tot en met 1995, en aanslagen vermogensbelasting over de jaren 1995 en 1996. De dwangbevelen zijn op 4 en 12 oktober 2000 uitgevaardigd en op 13 oktober 2000 betekend aan [ Appellant ]. De rechtbank heeft in eerste aanleg de dwangbevelen ten uitvoer gelegd door middel van lijfsdwang, maar het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit leidde tot een principaal appel van [ Appellant ] en een incidenteel appel van de Ontvanger.
In het hoger beroep heeft [ Appellant ] zeven grieven aangevoerd tegen de vonnissen van de rechtbank en verzocht om vernietiging van het vonnis van 2 augustus 2006, met veroordeling van de Ontvanger in de kosten. De Ontvanger heeft de grieven bestreden en incidenteel appel ingesteld, waarbij hij verzocht om bekrachtiging van de vonnissen en veroordeling van [ Appellant ] in de kosten.
Het hof heeft vastgesteld dat de Ontvanger onvoldoende voortvarend heeft geprocedeerd, ondanks de lange tijd die sinds de uitvaardiging van de dwangbevelen is verstreken. Het hof heeft geoordeeld dat de toepassing van lijfsdwang een inbreuk op de persoonlijke vrijheid van [ Appellant ] met zich meebrengt en dat de Ontvanger had moeten zorgen voor een adequate en tijdige procedure. Het hof is voornemens de primaire en subsidiaire vordering van de Ontvanger af te wijzen, maar heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich over dit voornemen uit te laten, om verrassingen te voorkomen. De zaak is verwezen naar de rol van 4 oktober 2011 voor een akte aan de zijde van de Ontvanger.