parketnummer: 23-005503-10
datum uitspraak: 15 december 2011
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 14 december 2010 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 14-810296-10 (hierna te noemen: zaak A) en
14-810214-10, (hierna te noemen: zaak B) alsmede 14-702329-09 (TUL) tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [datum],
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 30 november 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 30 mei 2011, 17 november 2011 en 1 december 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A met parketnummer 14-810296-10:
hij op of omstreeks 19 januari 2010 in de gemeente [gemeente 1], in of uit een pand (supermarkt) gelegen aan de [straat]] te [plaats 1], ter uitvoering van het/de door verdachte voorgenomen misdrijf/misdrijven om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan de Spar, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon, genaamd [slachtoffer 1] en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 2] en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer 1] en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 2] en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 3], te dwingen tot de afgifte van geld en/of (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan de Spar, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
met één of meer van zijn mededader(s), althans alleen, dat pand (supermarkt) is binnengegaan en/of (vervolgens) aldaar (één van) genoemd(e) perso(o)n(en) met een mes en/of met een vuurwapen heeft bedreigd en/of (één van) die perso(o)n(en) heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden en/of heeft meegevoerd naar een in dat pand (supermarkt) geplaatste kluis, althans in de richting van die kluis en/of die [slachtoffer 3] heeft medegedeeld: "Geef geld, geef geld", althans woorden van een dergelijke dreigende aard en/of strekking en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft medegedeeld: "Meekomen, dit is een overval", althans woorden van een dergelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrijf/misdrijven niet is voltooid;
hij op of omstreeks 20 januari 2010 in de gemeente [gemeente 2], in of uit een woning gelegen aan de [weg] te [plaats 2], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een horloge en/of een geldbedrag en/of een schilderij en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een persoon, genaamd [slachtoffer 4] en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die genoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer 4] en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge en/of een geldbedrag en/of een schilderij en/of sieraden, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] één of meerma(a)l(en) (met kracht) op/in/tegen het gezicht en/of (elders) op/tegen het lichaam werd(en) geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of werd(en) vastgebonden en/of met een vuurwapen en/of met een mes werd(en) bedreigd en/of werd(en) toegevoegd: "We maken jullie af", althans woorden van een dergelijke aard en/of strekking;
Zaak B met parketnummer 14-810214-10 (gevoegd):
hij op of omstreeks 05 mei 2010 in de gemeente [gemeente 3] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem/hun voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in of uit een woning gelegen aan de [laan] (nummer 60 te [gemeente 3]) weg te nemen geld en/of goederen van hun/zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van hun/zijn gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, een valse sleutel en/of inklimming, met één of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- naar die woning is/zijn gegaan met (onder andere) een breekijzer en/of ander(e) (inbrekers)gereedschap(pen) en/of (vervolgens)
- bij de sluitnaad van het/een (draai)raam van de keuken van die woning een moet heeft/hebben gemaakt met een breekijzer en/of
- bij de/een (bijkeuken)deur van die woning een moet met een breekijzer heeft/ hebben gemaakt,
althans dat hij/zij heeft/hebben getracht dat (draai)raam en/of die (bijkeuken)deur van die woning met één of meer (breek)voorwerp(en) te forceren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds gelet op de in hoger beroep gevoerde verweren.
Bespreking van enkele verweren
1. Feitelijke gang van zaken met betrekking tot het verhoor van de medeverdachte d.d. 1 juli 2010
Medeverdachte [medeverdachte] is verschillende keren door de politie als verdachte gehoord. Diens derde verhoor vond plaats op 1 juli 2010 en dit verhoor is audiovisueel opgenomen. Het verhoor heeft betrekking op het in zaak A met parketnummer 14-810296-10 onder 1 en 2 ten laste gelegde. Het proces-verbaal van bedoeld verhoor is weergegeven in vraag- en antwoordvorm (proces-verbaal van 1 juli 2010 met nummer 200907760, doorgenummerde pagina’s 29 tot en met 35 van het dossier, hierna ook te noemen: het derde verhoor).
De raadsman heeft het Openbaar Ministerie bij brief van 31 oktober 2011 verzocht een verbatim verslag van dit verhoor van de medeverdachte [medeverdachte] (tot aan de pauze van 15:10 uur) te doen opmaken. Het Openbaar Ministerie heeft dit verzoek ingewilligd en heeft op 29 november 2011 de digitale versie van voornoemd verslag (per e-mail) aan het hof en voorts een exemplaar aan de raadsman doen toekomen. Ter terechtzitting van 1 december 2011 is het originele proces-verbaal van 24 november 2011, behelzende het woordelijk verslag van genoemd verhoor, door de advocaat-generaal overgelegd. Dit proces-verbaal is in het dossier gevoegd en wordt hierna ook aangeduid als “het woordelijk verslag”.
Het hof stelt vast dat het woordelijk verslag relevante passages bevat die in het proces-verbaal van het derde verhoor van 1 juli 2010 niet terugkomen. Volgens het woordelijk verslag heeft [medeverdachte] ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit, de overval op de woning in [plaats 2], onder meer verklaard:
‘ik werd daar afgezet weet je en samen met nog zo’n andere jongen. (…) [voornaam 1] heeft ons afgezet’ en vervolgens:
‘...En [voornaam 1] ging weg en ik en die jongen en ik bleven daar en hij zei wat gaan jullie doen en ik zeg niks weet je en die jongen had al tie-rips gehaald en alles en we kwamen daar aan en gingen schuurtjes checken’.
De medeverdachte [medeverdachte] beschrijft vervolgens de toedracht van de overval. Op daartoe strekkende, meermalen herhaalde vragen van de politie wil de medeverdachte, zo blijkt uit het woordelijk verslag, niet zeggen wie de andere persoon is geweest met wie hij de overval zou hebben gepleegd. Vervolgens verklaart [medeverdachte] op een vraag van de verbalisant die ertoe strekte of de verdachte [eerste voornaam en achternaam verdachte] genaamd), wist dat [medeverdachte] de overval op de woning had gepleegd:
‘[voornaam 2] weet het, nee [voornaam 3] wee...weet..ik heb het zelf [voornaam 2] verteld maar [voornaam 2] wist niet dat wij dat gingen doen’. Verder in het verhoor verklaart [medeverdachte] (pagina 8):
‘die jongen hebben wij in Alkmaar opgepikt.(…) wij kwamen hem tegen op straat. (…) en hij kwam met die plan. (…)”.
In het verdere verhoor tot aan de rookpauze blijft [medeverdachte] weigeren de naam van zijn mededader te noemen.
Uit de weergave van het derde verhoor in het evengenoemde proces-verbaal van 1 juli 2010 blijkt van dit alles niets. Daarin is slechts vermeld (in de passages die betrekking hebben op hetgeen de medeverdachte na de rookpauze heeft verklaard) dat de medeverdachte heeft verklaard dat hij de overval op de woning in [plaats 2] met de verdachte heeft gepleegd en dat zij daar door een ander met een auto zijn afgezet.
Het woordelijk verslag stemt daarnaast ten aanzien van de poging tot overval en/of poging tot afpersing in de Spar te [plaats 1] niet overeen met hetgeen in het proces-verbaal van het derde verhoor is gerelateerd.
Ten aanzien van de kleding die de verdachte zou hebben gedragen tijdens de overval op de Spar bijvoorbeeld is in het derde verhoor gerelateerd:
V(raag): “en [eerste voornaam verdachte]”?
A(ntwoord): “Hij had ook een bivakmuts op en droeg zijn Nickelson jas”.
In het woordelijk verslag is deze informatie als volgt weergegeven:
‘V(raag): nou en [eerste voornaam verdachte] die had natuurlijk eh ook een eh?
A(ntwoord): [eerste voornaam verdachte] die heeft zijn jas gewoon meegenomen
V: ja, niet!
A: die loopt er gewoon in
V: dat was zijn Nikkelsen jas toch?
A: Hij loopt er gewoon mee op straat.
V: wat voor kleur heeft zijn nikkelsen jas van hem?
A: blauw’ (pagina 26 woordelijk verslag)
Door de advocaat-generaal is ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist dat het woordelijk verslag afwijkt van hetgeen in het proces-verbaal van derde verhoor is gerelateerd, in de zin dat het woordelijk verslag meer informatie bevat dan het proces-verbaal van het derde verhoor.
De medeverdachte is voorts zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep als getuige gehoord in de zaak van de verdachte. In eerste aanleg is hij teruggekomen op zijn verklaring dat hij de beide overvallen samen met de verdachte heeft gepleegd en hij heeft zich zowel ten overstaan van de rechtbank als van het hof verschoond van een antwoord op verdere vragen ten aanzien van de persoon van de mededader.
2. Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het woordelijk verslag aantoont dat het proces-verbaal van 1 juli 2010 geen juiste en volledige weergave is van hetgeen door [medeverdachte] is verklaard. De raadsman heeft aangevoerd dat relevante voor de verdachte ontlastende passages, in strijd met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (hierna ook: Sv), uit het proces-verbaal zijn gehouden. De raadsman heeft aangevoerd dat meerdere pagina’s die op de overval in [plaats 2]] betrekking hebben, doelbewust uit het proces-verbaal zijn gelaten. De raadsman heeft aangevoerd dat gelet hierop en gezien het bepaalde in artikel 359a Sv primair het Openbaar Ministerie ten aanzien van de in zaak A ten laste gelegde feiten 1 en 2 niet-ontvankelijk in zijn vervolging dient te worden verklaard en subsidiair dat bewijsuitsluiting dient te volgen, zodat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van beide feiten. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van de beide feiten bij gebrek aan, kort gezegd, steunbewijs.
3. Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het volgende aangevoerd. Opsporingsambtenaren maken doorgaans een samenvatting van hetgeen tijdens een verhoor wordt verklaard, slechts op verzoek wordt een verhoor letterlijk weergegeven. In de samenvatting worden alle relevante punten weergegeven. In het proces-verbaal van het verhoor van [medeverdachte] van 1 juli 2010, is het eerste deel van hetgeen [medeverdachte] heeft verklaard niet opgenomen; maar het moet nog bekeken worden of dat doelbewust is gebeurd. Relevant is slechts dat gerelateerd wordt vanaf het moment dat degene die gehoord wordt ‘to the point’ komt. Weliswaar had [medeverdachte] oorspronkelijk anders over de rol van de verdachte verklaard, maar daar is hij later op teruggekomen, zodat dat niet meer relevant is en de verdachte niet in zijn belangen is geschaad, aldus de advocaat-generaal.
4. Het oordeel van het hof
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering dienen opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal op te maken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.
Uit hetgeen hiervoor onder 1 is opgenomen leidt het hof af dat het proces-verbaal van derde verhoor van medeverdachte [medeverdachte] op wezenlijke onderdelen waar het betreft de betrokkenheid van de verdachte bij de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, niet volledig en adequaat is. Zo zijn identificerende mededelingen omtrent de kleding van de medeverdachte bij de overval in [gemeente 1] in een wezenlijk andere context gerelateerd dan die welke het hof is gebleken uit de woordelijke weergave daarvan. Voorts zijn in dit proces-verbaal ontlastende verklaringen van [medeverdachte] met betrekking tot de rol van de verdachte bij de overval in [plaats 2]] niet opgenomen. Dit brengt het hof tot de conclusie dat, daar waar het betreft de betrokkenheid van de verdachte bij de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, het bepaalde in artikel 152 Sv, te weten het ten spoedigste opmaken van al hetgeen tot opsporing is verricht en bevonden, niet is nageleefd.
De voormelde gebreken dienen, gelet op het navolgende, te worden aangemerkt als een onherstelbaar vormverzuim en deze tasten voorts in aanzienlijke mate de betrouwbaarheid van evengenoemd proces-verbaal van derde verhoor aan. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof de bewuste passages wel degelijk relevant, in het bijzonder nu de bewijsconstructie die de advocaat-generaal heeft aangedragen voornamelijk steunt op de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] in dit bewuste verhoor en het hof zich voorts een oordeel dient te vormen over de betrouwbaarheid van de verklaring van deze medeverdachte. De verdachte is bovendien daadwerkelijk door genoemde gebreken aanzienlijk in zijn belangen geschaad nu dit proces-verbaal een wezenlijke rol heeft gespeeld in de onderhavige strafprocedure bij de rechtbank, hetgeen niet meer kan worden teruggedraaid.
Het hof heeft vervolgens te beoordelen of een, en zo ja welk, rechtsgevolg aan dit verzuim dient te worden verbonden. Gelet op het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt is het hof van oordeel dat door deze onjuiste verslaglegging een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden.
Het hof ziet in het vorenstaande dan ook aanleiding om evengenoemd proces-verbaal (doorgenummerde pagina’s 29 tot en met 35) uit te sluiten van het bewijs.
Voor niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie met betrekking tot de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, als primair bepleit door de raadsman van de verdachte, acht het hof evenwel geen termen aanwezig, nu niet is gebleken dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, met name niet nu het hof door het alsnog gedeeltelijk uitwerken van het bewuste verhoor - dat audiovisueel is vastgelegd - in een nader opgemaakt proces-verbaal heeft kunnen kennisnemen van hetgeen de medeverdachte in zijn derde verhoor tot aan de pauze bij de politie heeft verklaard.
Mede gelet op dit laatste is evenmin sprake van een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke strafvervolging die zo fundamenteel van aard is dat deze het wettelijk systeem in de kern raakt. Het primaire verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
In het licht van het bovenvermelde wordt nog opgemerkt dat geen aanleiding bestaat het in het proces-verbaal van 24 november 2011 weergegeven “woordelijk verslag” uit te sluiten als bewijsmiddel, nu deze verslaglegging zodanig gedetailleerd en precies is dat daaraan betekenis bij de beoordeling van de onder parketnummer 200907760 ten laste gelegde feiten 1 en 2 kan worden gehecht.
Gedeeltelijke vrijspraak in zaak A, parketnummer 14-810296-10
Het voorgaande leidt ertoe dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 2. ten laste is gelegd. In het woordelijk verslag tot aan de rookpauze heeft de medeverdachte ten aanzien van de verdachte slechts verklaard dat de verdachte hem naar de plaats van het misdrijf heeft toegebracht en voorts dat de verdachte niet op de hoogte was van de plannen om het misdrijf te plegen. Nu het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ook overigens onvoldoende steun biedt aan de verdenking dat de verdachte dit feit heeft begaan, zal hij daarvan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A met parketnummer 14-810296-10 ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 19 januari 2010 in de gemeente [gemeente 1], in een supermarkt, gelegen aan de [straat]] te [plaats 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld toebehorende aan de Spar, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen een persoon, genaamd [slachtoffer 1] en een persoon, genaamd [slachtoffer 2] en een persoon, genaamd [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer 1] en een persoon, genaamd [slachtoffer 2] en een persoon, genaamd [slachtoffer 3], te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan de Spar,
met zijn mededader, die supermarkt is binnengegaan en vervolgens aldaar genoemde personen met een wapen heeft bedreigd en twee van die personen heeft vastgepakt en heeft meegevoerd naar een in die supermarkt geplaatste kluis, althans in de richting van die kluis en die [slachtoffer 3] heeft medegedeeld: "Geef geld, geef geld", en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft medegedeeld: "Meekomen, dit is een overval", althans woorden van een dergelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B, met parketnummer 14-810214-10 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op mei 2010 in de gemeente [gemeente 3] tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [laan] nummer 60 te [gemeente 3] weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 6], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak,
- naar die woning is gegaan met onder andere een breekijzer en andere inbrekersgereedschap en vervolgens
- heeft getracht dat draairaam en die bijkeukendeur van die woning met één breekvoorwerp te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 14-810214-10 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft in zijn verhoor zoals daarvan blijkt uit het in het proces-verbaal van 24 november 2011 weergegeven “woordelijk verslag” verklaard dat hij de overval op een supermarkt in [plaats 1] samen met de verdachte heeft gepleegd.
De raadsman van de verdachte kan worden toegegeven dat de politie enkele “sturende” vragen heeft gesteld, waarbij niet in alle opzichten een juiste weergave van de tot dan toe bekende onderzoeksresultaten is gegeven. Dit laat echter onverlet dat de medeverdachte [medeverdachte] daarop dusdanig spontaan, gedetailleerd en consistent heeft verklaard omtrent de betrokkenheid van de verdachte dat het hof daaraan een doorslaggevende betekenis zal toekennen bij de beoordeling van het ten laste gelegde. Dat [medeverdachte] ter terechtzitting bij de rechtbank is teruggekomen op deze verklaring en hij zich, als getuige gehoord bij het hof, heeft beroepen op zijn verschoningsrecht doet er niet aan af dat het hof de op 1 juli 2010 bij de politie afgelegde verklaring als weergegeven in het woordelijk verslag dusdanig rijk aan details, betrouwbaar en consistent acht dat deze voor de bewezenverklaring zal worden gebruikt. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat genoemde verklaring wordt ondersteund door de omstandigheid dat enige tijd na de overval, in de nabijheid van de supermarkt een bivakmuts met –kort gezegd - DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen en voorts dat de verdachte in het bezit was van een jas die soortgelijk is aan die, welke blijkens zich in het dossier bevindende foto’s van de overval werd gedragen door een van de overvallers. De opdruk op de jas is weliswaar niet volstrekt uniek doch daarentegen evenmin zo algemeen voorkomend dat daaraan elke betekenis in het licht van de bewezenverklaring moet worden ontzegd. Gelet op de bewijsmiddelen in hun onderlinge samenhang bezien acht het hof het door de raadsman geschetste alternatieve scenario met betrekking tot het aantreffen van DNA-materiaal van de verdachte op de aangetroffen bivakmuts dusdanig onwaarschijnlijk dat aan deze mogelijkheid voorbij wordt gegaan.
De raadsman heeft voorts bepleit dat de bevindingen met betrekking tot het DNA in de bivakmuts de belastende verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] niet kunnen ondersteunen, nu de politie aan [medeverdachte] heeft medegedeeld dat er DNA is gevonden op de muts, voordat deze belastend verklaarde.
Het hof stelt vast dat de medeverdachte al had verklaard dat hij de overval op de supermarkt samen met [voornaam 1] (het hof begrijpt: de verdachte) had gepleegd (op de derde pagina) voordat de verbalisant heeft verklaard: “maar goed zijn DNA is ook gevonden dus”. Voorts doet het feit dat aan de medeverdachte is medegedeeld dat er DNA van de verdachte is gevonden, niet af aan de bewijswaarde van het feit dat dit DNA-materiaal ook daadwerkelijk in de buurt van de plaats van het delict is aangetroffen en geeft zulks de verklaring van de medeverdachte wel degelijk steun.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A met parketnummer 14-810296-10 onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak B met parketnummer 14-810214-10 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het in de zaak B met parketnummer 14-810214-10 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het onder zaak A onder 1 en zaak B onder ten laste gelegde veroordeeld tot gevangenisstraf van 22 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2 en zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van voorarrest
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededader een poging tot diefstal en/of afpersing in een supermarkt in [gemeente 1]/[plaats 1] gepleegd waarbij daar aanwezige medewerkers van die supermarkt op zeer bedreigende en agressieve wijze zijn bejegend. Twee van de aanwezigen zijn daarbij met op vuurwapens gelijkende wapens bedreigd. Feiten als de onderhavige hebben voor de slachtoffers grote psychische gevolgen.
De verdachte heeft zich voorts tezamen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Woninginbraken en pogingen daartoe zijn ernstige feiten omdat daarmee schade en overlast aan de slachtoffers daarvan wordt toegebracht en voorts een inbreuk op de privacy en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers wordt gemaakt.
Het hof heeft, ten nadele van de verdachte, rekening gehouden met het feit dat hij, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 november 2011 eerder is veroordeeld.
Ten voordele van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd ten tijde van het plegen van de feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof – ten aanzien van het beslag – conform het vonnis van de rechtbank zal beslissen.
Het in zaak B met parketnummer 14-810214-10, ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Vordering tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Kinderrechter te Alkmaar van 15 december 2009 voorwaardelijke opgelegde werkstraf 20 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. De rechtbank heeft in eerste aanleg de tenuitvoerlegging bepaald van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 20 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat deze vordering door het hof zal worden afgewezen, nu zij de tenuitvoerlegging daarvan niet verenigbaar acht met de door haar gevorderde oplegging van een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit dat deze moet worden afgewezen, nu de verdachte te lang in voorarrest zou hebben gezeten.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof komt tot oplegging van een andere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd en acht de tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijk opgelegde straf aangewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45, 57, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77dd en 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 8.217,70. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak met parketnummer 14-810296-10 onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 7.898,83. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak met parketnummer 14-810296-10 onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 529,17, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 14-810214-10, bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen het in de zaak met parketnummer 14-810296-10 onder 2 ten laste gelegde en spreekt de verdachte daarvan vrij
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 14-810296-10 onder 1 en het in de zaak met parketnummer 14-810214-10 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 14-810296-10 onder 1 en het in de zaak met parketnummer 14-810214-10 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 5. 1.00 STK schroevendraaier, uit auto Rover; - 7. 1.00 STK koevoet, uit auto Rover.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1. 1.00 STK personenauto TR-DN-94, Rover 200 1998, kl: zwart;
- 2. 1.00 STK telefoontoestel kl: zwart, Nokia;
- 3. 6.00 STK telefoontoestel, uit auto Rover;
- 4. 1.00 STK MP3- speler, I-POD, uit auto Rover;
- 6. 2.00 PR handschoen, kl: zwart, uit auto Rover;
- 8. 1.00 STK bandafnemer, uit auto Rover.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 4], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 5], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] terzake van het in de zaak met parketnummer 14-810214-10, bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 529,17 (vijfhonderdnegenentwintig euro en zeventien cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6], een bedrag te betalen van EUR 529,17 (vijfhonderdnegenentwintig euro en zeventien cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Alkmaar van 15 december 2009, parketnummer 14-702329-09, te weten van:
taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 10 (tien) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. S.A.M. Stolwijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 december 2011.
Mr. S.A.M. Stolwijk en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.