parketnummer: 23-001767-10
datum uitspraak: 8 september 2011
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-401347-09 tegen
[ verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in PI.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 maart 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 21 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen heeft doorgeladen en/of een of meermalen met dat vuurwapen op/in de rug/borst van die [slachtoffer] heeft geschoten;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 21 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (te weten een schotwond in de rug/borst), heeft toegebracht, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen door te laden en/of een of meermalen met dat vuurwapen op/in de rug/borst van die [slachtoffer] te schieten;
feit 1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 21 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een vuurwapen doorgeladen en/of een of meermalen met dat vuurwapen op/in de rug/borst van die [slachtoffer] geschoten;
feit 2:
hij op of omstreeks 21 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Lorcin, model L22, kaliber .22 Long Rifle) en/of munitie van categorie III, te weten een of meer (5) stuk(s) patro(o)n(en) (model loden rondneus, kaliber .22 Long Rifle), voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair:
hij op 21 augustus 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg eenmaal met een vuurwapen in de borst van die [slachtoffer] heeft geschoten;
feit 2:
hij op 21 augustus 2009 te Amsterdam een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, merk Lorcin, model L22, kaliber .22 Long Rifle, en munitie van categorie III, te weten 5 stuks patronen, model loden rondneus, kaliber .22 Long Rifle, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Door de raadsvrouw van de verdachte is aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachte rade nu niet is gebleken dat de verdachte heeft gewaarschuwd dat hij ging schieten, of dat hij het pistool vlak voor het schieten heeft doorgeladen, terwijl hij bovendien slechts één keer heeft geschoten.
Het hof stelt de volgende feiten vast.
De verdachte en het slachtoffer, die eerder in de desbetreffende nacht een woordenwisseling op het Rembrandtplein hadden gehad, troffen elkaar kort daarna op het Thorbeckeplein. Aldaar stonden zij uiteindelijk op ongeveer drie meter afstand tegenover elkaar. Uit de getuigenverklaringen van [getuigen 1, 2 en 3] kan worden opgemaakt dat de verdachte het slachtoffer vervolgens tijd gunde - zij het van beperkte duur - om te vertrekken, voordat hij zou schieten. Kort hierop is het slachtoffer op de verdachte afgelopen, waarop de verdachte zijn reeds doorgeladen pistool uit zijn broekzak pakte en gericht op de borst van het slachtoffer schoot. De kogel heeft het slachtoffer in de borst geraakt.
Het hof is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verdachte vanaf het moment dat hij het slachtoffer waarschuwde te zullen gaan schieten voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het besluit daadwerkelijk op het slachtoffer te schieten, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte heeft aldus gehandeld met voorbedachten rade. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Ten aanzien van het beroep op noodweer dat door de verdediging ten aanzien van feit 1 is gedaan, overweegt het hof dat dit verweer wordt verworpen. Zo al sprake was van een dreigende aanval van de kant van het slachtoffer, voldoet het handelen van de verdachte niet aan de eisen van proportionaliteit. De verdachte, die naar eigen zeggen 1,91 m lang is en, naar ook het hof heeft waargenomen, gespierd en fors gebouwd, had immers weinig te duchten van het ongewapende slachtoffer, dat, naar ook het hof eveneens heeft waargenomen, klein en tenger van postuur was en over wie de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft opgemerkt: “Ik kan hem met één hand dubbelvouwen.”
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep nog verklaard dat hij, gelet op zijn levenslange ervaring als “Amsterdamse jongen van de straat”, zeker wist dat het slachtoffer een wapen in zijn bezit had en dat hij dat zou gaan gebruiken. Voor zover de verdachte heeft bedoeld aldus een beroep op putatief noodweer te doen, wordt dit verweer verworpen, nu de verdachte op geen enkele wijze, anders dan door zijn verwijzing naar zijn verleden als Amsterdamse straatjongen, heeft aangegeven waarop hij dit vermoeden baseerde. Hij heeft immers geen wapen bij de verdachte gezien en evenmin heeft hij het slachtoffer een handeling zien verrichten waaruit hij de conclusie kon trekken dat deze een wapen zou gaan gebruiken.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair (poging tot moord) en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in het uitgaanscentrum van Amsterdam op de openbare weg en in het bijzijn van omstanders éénmaal gericht met een pistool op het bovenlichaam van slachtoffer geschoten en hem daar geraakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een poging ondernomen om het slachtoffer diens meest waardevolle bezit, het leven, te ontnemen. Het is een gelukkige, niet aan de verdachte te danken, omstandigheid dat het slachtoffer door het handelen van verdachte niet is komen te overlijden.
Daarbij komt dat schieten in een openbaar uitgaansgebied niet alleen gevoelens van onveiligheid versterkt, maar ook ernstig gevaar oplevert voor omstanders, zoals ook in dit geval is gebleken: de vriendin van het slachtoffer is eveneens geraakt door de kogel die de verdachte heeft afgevuurd. Het hof rekent de verdachte daarbij in het bijzonder aan dat hij zich in het uitgaansleven heeft begeven met een doorgeladen pistool.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 augustus 2011 is de verdachte eerder terzake van misdrijven veroordeeld.
Ten voordele van de verdachte overweegt het hof dat het slachtoffer zich in het aan het feit voorafgaande conflict niet onbetuigd heeft gelaten. Daarin ziet het aanleiding een minder zware straf op te leggen dan opgelegd door de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 55, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
-een kledingstuk (shirt, wit, 3667364).
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-een zaktelefoon (Samsung, T-mobil, rood, 3668170);
-een zaktelefoon (Samsung, zwart, 3668177).
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.F. van Manen, mr. A.M. van Woensel en mr. J.A.M. de Wit, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 september 2011.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.