In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 januari 2008. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 5,5 kilogram heroïne in Nederland tussen 18 mei en 5 juni 2006. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een straf van 38 maanden geëist. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en het verweer van de verdediging verworpen, waarbij werd gesteld dat de rechtbank onbevoegd was en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een te lange tijdsduur tussen het feit en de vervolging. Het hof oordeelde dat de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd was en dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het hof heeft de bewezenverklaring van de invoer van heroïne bevestigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de drugshandel in zijn overwegingen meegenomen, evenals haar persoonlijke omstandigheden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.