ECLI:NL:GHAMS:2012:1929

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.104.562 SKG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen aandeelhouders over teruglevering van aandelen en uitleg bodemvonnis met dwangsomveroordeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een geschil tussen twee aandeelhouders, [appellant sub 1] en [geïntimeerde], over de teruglevering van aandelen in Aannemingsbedrijf BouwNet B.V. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat de overdracht van 50% van de aandelen door [geïntimeerde] aan Square-Vast B.V. nietig was wegens het ontbreken van een titel. De rechtbank had [appellant sub 1] en Square-Vast veroordeeld om hun medewerking te verlenen aan de teruglevering van de aandelen tegen terugbetaling van € 9.000,-, met een dwangsom van € 500,- per dag bij niet-nakoming.

De appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak en vorderden in kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen, waarbij hij oordeelde dat de uitleg van het vonnis door de rechtbank correct was en dat er geen sprake was van rechtsverwerking aan de zijde van [geïntimeerde]. De voorzieningenrechter concludeerde dat de appellanten niet voldoende hadden aangetoond dat de teruglevering van de aandelen niet mogelijk was en dat de dwangsommen terecht waren opgelegd.

Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en de uitspraak van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de stellingen van de appellanten niet voldoende onderbouwd waren en dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de dwangsommen vanaf de betekening van het vonnis op 10 februari 2012 zijn gaan verbeuren. De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van de appellanten, die als in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt.

Uitspraak

zaaknummer 200.104.562/01 SKG
31 juli 2012
GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[appellant sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SQUARE-VAST B.V.,
gevestigd te Maarheeze,
APPELLANTEN,
advocaat:
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam,
t e g e n
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. I.G. Veenstra- [X]te Haarlem.
Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] en afzonderlijk [appellant sub 1] en Square-Vast genoemd. Geïntimeerde zal worden aangeduid als [geïntimeerde] .

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 26 maart 2012 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 9 maart 2012, hersteld bij vonnis van 19 maart 2012, van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, onder zaaknummer/rolnummer 510728 / KG ZA 12-224 gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie, verweerders in reconventie, en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie. De dagvaarding bevat de grieven.
[appellanten] hebben ter rolle overeenkomstig de dagvaarding tegen het bestreden vonnis vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de door hen ingestelde vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
Bij memorie heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van (naar het hof begrijpt) het geding in hoger beroep, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente over de kosten bij niet voldoening binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest.
Partijen hebben het hof verzocht arrest te wijzen.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.21 de feiten, waarvan hij is uitgegaan, weergegeven. Tegen deze weergave is geen voldoende duidelijk bezwaar aangevoerd zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. In hoeverre de opsomming onvolledig is, zoals [appellanten] lijken aan te stellen, zal, voor zover nodig, hierna aan de orde komen.

3.Beoordeling

3.1.
Deze zaak gaat, samengevat, over het volgende.
( i) [appellant sub 1] en [geïntimeerde] hebben in januari 2007 samen Aannemingsbedrijf BouwNet B.V. opgericht (hierna BouwNet). Zij hielden ieder 50% van de aandelen.
(ii) In maart 2008 hebben [appellant sub 1] en [geïntimeerde] samen BouwNet Onderhoud B.V. opgericht (hierna BouwNet Onderhoud). [geïntimeerde] hield 80% van de aandelen en Square-Vast (een vennootschap waarvan [appellant sub 1] directeur-grootaandeelhouder is) hield 20% van de aandelen.
(iii) Bij dagvaarding van 15 juni 2009 heeft [geïntimeerde] [appellant sub 1] en Square-Vast opgeroepen te verschijnen voor de rechtbank te Den Bosch. Blijkens deze dagvaarding (productie 3 van eisers) heeft [geïntimeerde] zich op het standpunt gesteld dat hij in december 2008 een brief van een notaris ontving waaruit bleek dat hij op 26 november 2008 – zonder dat hij het wist – zijn aandelen in BouwNet voor € 9.000,- aan Square-Vast had geleverd en dat hij daarbij tevens als statutair bestuurder van BouwNet is ontslagen. Navraag bij de notaris leerde – aldus [geïntimeerde] – dat gebruik is gemaakt van een op 13 maart 2008 door [geïntimeerde] ondertekende volmacht. [geïntimeerde] was zich er naar eigen zeggen niet van bewust deze volmacht te hebben getekend. Hij vermoedt dat hij de volmacht heeft getekend in de veronderstelling dat die zag op de oprichting van BouwNet Onderhoud, aldus de dagvaarding van 15 juni 2009.
(iv) Blijkens de onder (iii) genoemde dagvaarding heeft [geïntimeerde] gevorderd voor recht te verklaren dat er geen titel bestond voor de overdracht van 50% van de aandelen in BouwNet door [geïntimeerde] aan Square-Vast. Verder heeft [geïntimeerde] gevorderd [appellant sub 1] en Square-Vast te verplichten hun medewerking te verlenen aan de teruglevering van de aandelen aan [geïntimeerde] tegen terugbetaling van € 9.000,- binnen vier weken na het uitspreken van het vonnis en op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag.
( v) Bij tussenvonnis van 28 juli 2010 heeft de rechtbank Den Bosch (hierna: de rechtbank) aan [appellant sub 1] en Square-Vast een bewijsopdracht gegeven. Onder 4.6 van dit vonnis is overwogen:
Daarmee komt de bewijslast van de stelling dat aan de aandelenoverdracht van 26 november 2008 een overeenkomst ten grondslag ligt met een koopprijs van EUR 9.000,00 en tegen de toestand van 1 januari 2008 wederom bij [appellant sub 1] en Square-Vast te liggen.(…)Dat valt moeilijk te rijmen met de stelling van [appellanten] dat de afspraken een uitruil behelsden van BouwNet Onderhoud B.V. tegen de aandelen BouwNet B.V., waarbij de aandelen zouden worden overgedragen naar de toestand van 1 januari 2008.De stellingen staan derhalve nog niet vast. [appellanten] wordt opgedragen bewijs van hun stellingen te leveren.
In het dictum van het tussenvonnis is opgenomen:
5.1
draagt [appellanten] onder verwijzing naar r.o. 4.6. op haar stellingen te bewijzen,(…)(vi) Op 20 juli 2011 heeft de rechtbank een eindvonnis gewezen. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
2.8 Alles overziende komt de rechtbank tot de slotsom dat in 2007/2008 tussen [appellant sub 1] en [geïntimeerde] is gesproken over een andere structuur van de ondernemingen, waartoe BouwNet Onderhoud B.V. zou worden opgericht. Daarbij is een overdracht c.q. ruil van de aandelen BouwNet B.V. aan de orde gekomen. Dat betwist [geïntimeerde] ook niet, zoals gesteld in de conclusie na enquête. Het is niet uitgesloten dat partijen het over het basisidee daarvan eens waren. Er is evenwel niet gebleken dat zij vervolgens over de uitwerking en met name over de verdere voorwaarden overeenstemming hebben bereikt. Er is met name niet vast komen te staan dat die aandelen overgedragen zouden worden tegen een prijs van EUR 9.000,- en tegen de toestand van 1 januari 2008.2.9 Nu [appellanten] niet in het bewijs zijn geslaagd staat vast dat aan de overdracht van de aandelen BouwNet van [geïntimeerde] aan Square-Vast B.V. de titel heeft ontbroken waardoor de overdracht nietig is (art. 3:84 BW). Om die reden zal de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] toewijzen als na te melden. Daarbij zal de rechtbank een dwangsom opleggen.(…)3. De beslissingDe rechtbank3.1 verklaart voor recht dat aan de overdracht van 50% van de aandelen van Aannemingsbedrijf BouwNet B.V. door [geïntimeerde] aan Square-Vast B.V. de titel heeft ontbroken, zodat de overdracht nietig is,3.2 veroordeelt [appellant sub 1] en Square-Vast B.V. ieder om hun medewerking te verlenen aan de teruglevering van 50% van de aandelen van Aannemingsbedrijf BouwNet B.V. aan [geïntimeerde] tegen terugbetaling van de door Square-Vast B.V. betaalde EUR 9.000,- binnen vier weken na de datum van dit vonnis,3.3. veroordeelt [appellant sub 1] en Square-Vast B.V. om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van EUR 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij of één van hen niet aan de in 3.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van EUR 50.000,00 is bereikt,(…)
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellanten] hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof hof Den Bosch. Die procedure is thans nog lopende.
(vii) Na het vonnis van 20 juli 2011 is tussen partijen overleg gevoerd en gecorrespondeerd. Dit heeft niet geleid tot overeenstemming en evenmin tot teruglevering van de aandelen.
(viii) Op 10 februari 2012 is op verzoek van [geïntimeerde] het vonnis van 20 juli 2011 [appellanten] betekend. In het exploot van betekening is onder meer opgenomen:
BEVEL GEDAAN:(…)A. om medewerking te verlenen aan de teruglevering van 50% van de aandelen van Aannemingsbedrijf BouwNet B.V. aan requirant, tegen terugbetaling door requirant van door gerequireerde sub 2 betaalde € 9.000,00, binnen 4 weken na datum van het ten deze betekende vonnis (20 juli 2011);zulks op straffe van een dwangsom ad € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij, of één van hen, niet aan opgemeld gebod heeft voldaan;
B. binnen twee dagen na heden (..) te betalen:
de kosten van dit exploot € 95,57 (..)
(ix) [geïntimeerde] heeft op 26 november 2008 op zijn rekening van Square-Vast € 9.000,- ontvangen. Diezelfde dag heeft [geïntimeerde] dit bedrag naar Square-Vast teruggeboekt. Eveneens op diezelfde dag heeft Square-Vast het bedrag van € 9.000,- nogmaals naar [geïntimeerde] overgeboekt. Op 27 november 2008 heeft [geïntimeerde] het bedrag van € 9.000,- voor de tweede keer naar Square-Vast teruggeboekt.
  • x) In het onderhavige kort geding vorderen [appellanten] het volgende:
  • te bepalen dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 20 juli 2011 wordt geschorst totdat een uitspraak is gedaan in het tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep;
(xi) De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding. Tegen deze beslissing - en de gronden waarop zij berust - zijn de grieven gericht.
3.2.
Grief 1heeft betrekking op het volgende.
3.2.1.
In het dictum van het vonnis van 20 juli 2011 staat dat [appellanten] hun medewerking moeten verlenen aan teruglevering van 50% van de aandelen “tegen terugbetaling van de door Square-Vast B.V. betaalde EUR 9.000,-“. Deze toewijzing is in overeenstemming met hetgeen [geïntimeerde] in de procedure had gevorderd en berust erop dat (de advocaat van) [geïntimeerde] de rechtbank niet ermee bekend had gemaakt dat het bedrag van € 9.000,- weliswaar door Square-Vast in november 2008 aan [geïntimeerde] was overgemaakt maar dat [geïntimeerde] het bedrag (na een herhaalde betaling door Square-Vast zelfs tweemaal) had terugbetaald (zie 3.1 (ix)).
3.2.2.
[appellanten] willen dat het vonnis volgens de tekst wordt nagekomen, zij weigeren daarom aan de teruglevering van de aandelen mee te werken zolang [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan zijn verplichting om € 9.000,- te betalen, althans - zo blijkt uit de e-mail van de advocaat van [geïntimeerde] van 31 oktober 2011, onderdeel van productie 19 bij inleidende dagvaarding – [geïntimeerde] daarvoor geen zekerheid heeft gesteld. [appellanten] wijzen erop dat het vonnis in overeenstemming is met de eigen in de procedure ingenomen stellingen van [geïntimeerde] . Ook lijken zij aan te voeren dat de terugbetaling door [geïntimeerde] moet worden gekwalificeerd als de aflossing van een lening.
3.2.3.
De voorzieningenrechter heeft het betoog van [appellanten] verworpen omdat de lezing van [appellanten] omtrent het bestaan van een lening niet geloofwaardig is en omdat hun betoog niet in overeenstemming te brengen is met het feit dat zij het bedrag van € 9.000,- voor de tweede keer aan [geïntimeerde] hebben overgemaakt nadat hij het de eerste keer had teruggestort.
3.2.4.
In grief I klagen [appellanten] dat de voorzieningenrechter hun betoog ten onrechte heeft verworpen. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
3.3.
Bij de uitleg van een vonnis waarin een veroordeling met een dwangsom is uitgesproken strekt tot uitgangspunt dat de veroordeling moet worden uitgelegd in het licht en met inachtneming van de overwegingen die tot dat verbod hebben geleid. Daarbij mogen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden gehanteerd en moeten het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen.
3.4.
Uitgaande van deze maatstaf stelt het hof vast dat doel en strekking van de veroordeling door de rechtbank (onmiskenbaar) zijn dat de aandelen teruggeleverd moeten worden en dat hetgeen [geïntimeerde] ter zake van de levering van de aandelen aan gelden heeft ontvangen aan [appellanten] door hem moet worden gerestitueerd. Bij dit doel en deze strekking horen dat, indien ten tijde van het uitspreken van de veroordeling tussen beide partijen volledig duidelijk was dat terugbetaling reeds had plaatsgevonden en dus niets meer behoefde te worden betaald, de teruglevering ‘sec’, en derhalve zonder enige betaling van de zijde van [geïntimeerde] , diende te geschieden. Enige redelijke twijfel hieromtrent kan bij [appellanten] niet hebben bestaan. Nu [appellanten] ook in hoger beroep geen goede reden hebben kunnen geven waarom [geïntimeerde] in verband met de teruglevering van de aandelen nogmaals aan [appellanten] € 9.000,- zou moeten betalen – ook het niet voldoende toegelichte, niet begrijpelijke en niet onderbouwde beroep op een lening kan [appellanten] niet baten -, moet worden geoordeeld dat de voorzieningenrechter, in overeenstemming met hetgeen redelijkheid en billijkheid verlangen, het beroep van [appellanten] op de letterlijke tekst van de veroordeling terecht heeft verworpen. De tegen dat oordeel opgeworpen grief 1 treft daarom geen doel.
3.5.
Grief IIklaagt dat de voorzieningenrechter geen misslag van de rechtbank aanwezig heeft geacht die gelegen zou zijn in de uitleg, in het eindvonnis, van de in het tussenvonnis gegeven bewijsopdracht. Ook deze grief moet falen. In de tussen partijen gevoerde procedure gaat het immers, zo heeft de rechtbank in het tussenvonnis onder 4.3 en 4.6 (eerste zin) duidelijk uiteengezet, om het bewijs van de stelling dat met betrekking tot de bedoelde aandelen tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen met een koopsom van € 9.000,- en naar de toestand van 1 januari 2008. Dit is, zo constateert het hof, precies waaraan de rechtbank in het eindvonnis de bewijslevering heeft getoetst. Het oordeel van de voorzieningenrechter dat geen sprake is van een kennelijke misslag is daarom juist. Grief 2 faalt.
3.6.
In
grief IIIkomen [appellanten] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat er, ondanks dat [geïntimeerde] de in het eindvonnis genoemde termijn van vier weken ongebruikt voorbij heeft laten gaan (waarmee [appellanten] kennelijk bedoelen: zonder het vonnis binnen die termijn te doen betekenen), geen sprake is van rechtsverwerking aan de zijde van [geïntimeerde] en dat daarin ook geen reden kan worden gevonden om de executie van het vonnis (en van de dwangsommen) te schorsen. [appellanten] voeren onder meer aan dat het, als gevolg van de wijze waarop het vonnis was geformuleerd, voor hen niet meer mogelijk was om nog aan het vonnis te voldoen toen dat, ruimschoots na het verstreken zijn van de termijn van vier weken, aan hen werd betekend.
3.7.
Ook deze grief treft geen doel. Terecht heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat voor rechtsverwerking aan de zijde van [geïntimeerde] meer nodig is dan het enkele stilzitten (voor zover daarvan, nu het voor de hand ligt dat na een uitgesproken veroordeling het initiatief uitgaat van de veroordeelde, al gesproken zou kunnen worden). Het argument van [appellanten] , dat het voor hen na het verstreken zijn van de vierwekentermijn niet meer mogelijk was aan om het vonnis te voldoen, is onbegrijpelijk. De rechtbank heeft [appellanten] veroordeeld om binnen vier weken na de datum van uitspraak van haar vonnis mee te werken aan de overdracht van de aandelen BouwNet. Indien [appellanten] binnen die termijn – die op 18 augustus 2012 afliep – aan die veroordeling hadden voldaan, zouden zij hoe dan ook geen dwangsommen verbeuren. Pas nadat ze deze termijn ongebruikt hadden laten verlopen en nadat het vonnis, in verband met artikel 611a, lid 3, Rv, aan hen was betekend, werd dat anders. Uiteindelijk heeft [geïntimeerde] het vonnis op 10 februari 2012 aan [appellanten] doen betekenen, zodat zij eerst vanaf die datum dwangsommen verschuldigd werden indien zij - nog immer – niet meewerkten aan de teruglevering van de aandelen. Ook onmiddellijk na die betekening hadden [appellanten] daarom nog aan de veroordeling door de rechtbank kunnen voldoen, zij het met verschuldigd raken van een (zeer geringe) dwangsom. [appellanten] hebben daarvoor niet gekozen.
3.8.
Grief IVheeft betrekking op de stelling van [appellanten] dat tenuitvoerlegging van het vonnis van 20 juli 2011, op grond van feiten die dateren van na het vonnis, zal leiden tot een noodtoestand, erin gelegen dat in de algemene vergadering van aandeelhouders een impasse zal ontstaan die slechts door een procedure bij de Ondernemingskamer doorbroken zou kunnen worden.
3.9.
Nog daargelaten dat uit de stellingen van [appellanten] niet volgt dat de bij hen een noodtoestand zou ontstaan (immers, hoogstens zou de noodtoestand ontstaan bij Aannemingsbedrijf BouwNet B.V., geen partij in het geschil), heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de stelling, indien al juist, met de toelichting die [appellant sub 1] erbij hebben gegeven geen noodtoestand oplevert. De grief treft daarom geen doel.
3.10.
De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 5.7 geoordeeld dat [appellanten] dwangsommen zijn gaan verbeuren vanaf 10 februari 2012, de dag van de betekening. Het hof acht dit oordeel juist. [appellanten] hebben geen goede reden aangevoerd waarom zij (ook) na betekening van het vonnis niet (alsnog) aan de veroordeling hebben voldaan. Het hof vermag niet in te zien wat in dit verband de relevantie is van hetgeen zich tussen partijen in een eerder stadium (in de maanden september en oktober 2011) had afgespeeld. Grief V deelt daarom het lot van de eerdere grieven.

4.Slotsom

De grieven falen alle. Het vonnis zal daarom worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld.

5.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot heden begroot op € 291,-- aan verschotten en op € 894,-- aan salaris, te vermeerderen met de gevorderde nakosten ad € 205,-- in het geval het arrest niet wordt betekend en € 273,-- ingeval het arrest wordt betekend, onder de voorwaarde dat deze nakosten daadwerkelijk worden gemaakt, een en ander tevens te vermeerderen met de wettelijke rente bij niet voldoening van deze kosten binnen 14 dagen na dit arrest;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. G.J. Visser, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en J.H. Huijzer en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 31 juli 2012.