ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9597

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-004361-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen flatverbod en wederrechtelijk binnendringen in wooncomplex Klieverink

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor wederrechtelijk binnendringen in een besloten lokaal, te weten een trappenhuis in de flat Klieverink. De verdachte had een flatverbod gekregen van de politie, dat hem de toegang tot de flat voor een jaar ontzegde. De verdediging stelde dat dit flatverbod niet geldig was, omdat het niet op een wettelijke basis was uitgevaardigd. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de politie wel degelijk de bevoegdheid had om het flatverbod uit te vaardigen, gezien de duidelijke wil van de rechthebbende om de verdachte uit het wooncomplex te houden.

De verdachte was op 20 augustus 2010 aangetroffen in het trappenhuis van de flat Klieverink, wat leidde tot de vervolging op basis van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks het verweer van de raadsman dat er ook een lichtere sanctiemogelijkheid bestond op basis van de Algemene Politieverordening. Het hof concludeerde dat de verdachte wederrechtelijk het trappenhuis was binnengedrongen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden.

De straf die door de politierechter was opgelegd, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar, werd door het hof bevestigd. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot dezelfde straf als eerder opgelegd, met de toevoeging dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Uitspraak

parketnummer: 23-004361-10
datum uitspraak: 27 februari 2012
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-163103-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1943],
adres:[adresgegevens].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 19 oktober 2010 en in hoger beroep van 13 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 20 augustus 2010 te Amsterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten een trappenhuis in de flat Klieverink en in gebruik bij [naam], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft gesteld dat het betreffende flatverbod niet geldig is, daar het uitvaardigen van een flatverbod door de politie in strijd zou zijn met politietaken. Het uitgeven van verboden door de politie dient te zijn gebaseerd op een wettelijke bevoegdheid, die ontbreekt, aldus de raadsman. Voorts heeft de raadsman gesteld dat aangiften vooraf, gedateerd 10 oktober 2006, niet kunnen worden beschouwd als een reële aangifte van een geconstateerd strafbaar feit.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat vervolging op grond van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht is niet opportuun. Voor het betreffende feitencomplex bestaat immers een andere, lichtere, sanctiemogelijkheid, te weten op grond van overtreding van artikel 2.18 van de Algemene Politieverordening (APV) Amsterdam.
Het hof overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich een kopie van een proces-verbaal d.d. 10 oktober 2006 inhoudende als verklaring van [aangever], namens [naam] afgelegd op 20 oktober 2006 - kort samengevat en voor zover hier van belang - dat aan personen die niet woonachtig zijn in de zogeheten K-flats in de Bijlmermeer, Amsterdam Zuidoost, te weten Kralenbeek, Kempering, Klieverink en Kouwenoord en aldaar hinderlijk en doelloos rondhangen een brief met daarin een flatverbod wordt uitgereikt.
De woningstichting heeft de politie het recht gegeven de brief namens de woningstichting uit te reiken.
In het dossier bevindt zich voorts een brief d.d. 11 augustus 2010 bestemd voor de verdachte, naar het hof begrijpt, ingevuld en uitgereikt door de politie en ondertekend door de directeur [naam]. Hierin is het volgende vermeld. Geconstateerd is dat de verdachte hinderlijk en doelloos heeft rondgehangen in een één van de wooncomplexen van [naam], te weten de flat Klieverink in de Bijlmermeer, Amsterdam Zuidoost. Aan hem is voor de duur van 1 jaar de toegang ontzegd tot de flat Klieverink van 11 augustus 2010 tot 11 augustus 2011.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit vorenstaande stukken de voor verdachte onmiskenbare wil van de rechthebbende dat de verdachte zich in de hierboven vermelde periode niet zou ophouden in wooncomplex Klieverink in de Bijlmermeer, Amsterdam Zuidoost. Dat de inhoud van het proces-verbaal d.d. 10 oktober 2006 niet kan worden aangemerkt als een aangifte in de zin van artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering, doet, gelet op inhoud en strekking daarvan niet af aan de betekenis van de verklaring van [aangever], voornoemd, in het licht van het vorenstaande. In hetgeen is aangevoerd wordt voorts geen grond gevonden voor het oordeel dat de politie enige rechtsregel zou hebben geschonden door te handelen als hierboven vermeld.
Naar aanleiding van het verweer dat vervolging voor het ten laste gelegde feit niet opportuun zou zijn stelt het hof voorop dat het slechts mag beoordelen of het openbaar ministerie in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen.
In uitsluitend de omstandigheid dat zoals de raadsman heeft aangevoerd, op het feitencomplex ook artikel 2.18 APV van toepassing is kan naar het oordeel van het hof geen grond worden gevonden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging te achten.
Ook overigens kan hiervoor in hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht geen aanknopingspunt worden gevonden, zodat de verweren falen en het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op 20 augustus 2010 te Amsterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten een trappenhuis in de flat Klieverink en in gebruik bij een ander dan bij verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
Gelet op hetgeen hierboven onder “ontvankelijkheid van het openbaar ministerie” is vermeld wordt het subsidiair gevoerde verweer van de raadsman, inhoudende dat geen sprake is van een rechtsgeldig flatverbod en er voorts geen sprake is van een “aangifte” verworpen. Het betreden van een flatgebouw nadat aan de betrokkene een schrijven is uitgereikt met de strekking dat hem de toegang daartoe is ontzegd, levert in beginsel op het wederrechtelijk binnendringen in de zin van art. 138 Sr. Bijzondere omstandigheden kunnen tot een ander oordeel nopen, maar deze zijn in dit geval niet gesteld of gebleken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 20 augustus 2010 is verdachte slapend aangetroffen in een trappenhuis van wooncomplex Klieverink. Het oneigenlijke gebruik van het wooncomplex door onbevoegden zorgt voor overlast en doet onmiskenbaar afbreuk aan het woongenot van bewoners van het wooncomplex. De verdachte heeft er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan de uitdrukkelijke wil van de rechthebbende zich niet te begeven in wooncomplex Klieverink in de Bijlmermeer, Amsterdam Zuidoost. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 januari 2012 is de verdachte eerder voor onder meer gelijksoortige feiten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 138 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. A.M.R. Karsemeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2012.
Mr. C.N. Dalebout is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.