ECLI:NL:GHAMS:2012:BW2001

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.006.388-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over deskundigenonderzoek en werkwijze deskundige in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de inrichting van een deskundigenonderzoek en de werkwijze van de deskundige centraal staan. De appellante, gevestigd te Broek op Langedijk, heeft in hoger beroep een verzoek ingediend met betrekking tot de deskundige, J.P.C. Pannekeet R.A., die door het hof was benoemd. De deskundige heeft in een brief aan het hof aangegeven dat er vertraging is opgetreden in zijn werkzaamheden door een procedureel verschil van mening tussen de partijen. Het hof is verzocht om duidelijkheid te verschaffen over de geschilpunten die zijn ontstaan.

Het hof heeft in zijn beslissing benadrukt dat de deskundige toegang moet krijgen tot alle gedingstukken, inclusief de stukken die eerder ter griffie van de rechtbank en het hof zijn gedeponeerd. De verantwoordelijkheid ligt bij de appellante om ervoor te zorgen dat de deskundige alle benodigde stukken ontvangt. Het hof heeft ook aangegeven dat de deskundige, indien nodig, aanvullende stukken kan opvragen bij de meest gerede partij, maar dat correspondentie die geen deel uitmaakt van de gedingstukken niet ter beschikking hoeft te worden gesteld.

De beslissing van het hof houdt in dat partijen pas verplicht zijn om correspondentie die geen deel uitmaakt van de gedingstukken aan de deskundige te verstrekken na een verzoek van de deskundige. Tevens is bepaald dat de gedingstukken, inclusief alle gedeponeerde stukken, ter beschikking van de deskundige moeten worden gesteld, waarbij kennisneming ook op andere manieren kan worden verzekerd. Deze beslissing is genomen door de drie rechters en is openbaar uitgesproken op 20 maart 2012.

Uitspraak

zaaknummer 106.006.388/02
20 maart 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESLISSING
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[APPELLANTE],
gevestigd te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk,
APPELLANTE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ [GEÏNTIMEERDE] B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. O.A.H. van Dalsum, te Amsterdam.
1. Het (verdere) geding in hoger beroep
1.1 Het hof zal partijen hierna [appellante] en [geïntimeerde] noemen.
1.2 Het hof heeft bij arrest van 17 mei 2011 een onderzoek door een deskundige bevolen met betrekking tot een reeks in het arrest onder woorden gebrachte vragen en tot deskundige benoemd J.P.C. Pannekeet R.A.
1.3 De deskundige heeft zich bij brief van 28 december 2011 met bijlagen mede namens partijen tot het hof gewend. De deskundige heeft in deze brief melding gemaakt van vertraging in zijn werkzaamheden als gevolg van een procedureel verschil van mening van partijen. Het hof is verzocht duidelijkheid te verschaffen aangaande de tussen partijen gerezen geschilpunten. Afschrift van de brief werd door de deskundige aan de advocaten van partijen gezonden.
1.4 Het hof oordeelt als volgt.
2. Beoordeling
2.1 Uit bovengenoemde brief van de deskundige blijkt dat tussen partijen kwestie is ontstaan over de volgende twee vraagpunten:
- behoort correspondentie tussen partijen die niet in de procedure is ingebracht, tot de aan de deskundige in afschrift op te leveren “alle stukken van het geding in beide instanties”?
- op welke wijze kan de deskundige kennis nemen van de inhoud van de stukken die door [appellante] in depot zijn gegeven bij de griffie van de rechtbank respectievelijk het hof?
2.2 De deskundige behoort de beschikking te krijgen over alle gedingstukken. Daartoe behoren ook de stukken die ter griffie van de rechtbank waren gedeponeerd en de stukken die ter griffie van het hof zijn gedeponeerd. Het is aan [appellante] om ervoor te zorgen dat alle gedingstukken met inbegrip van de gedeponeerde stukken ter beschikking van de deskundige komen.
2.3 Het hof moet aannemen dat de 8 archiefdozen met stukken die door [appellante] ter griffie van de rechtbank waren gedeponeerd, aan [appellante] zijn geretourneerd na het einde van de procedure ten overstaan van de rechtbank. Mocht dat niet zijn gebeurd, dan kan dat alsnog geschieden. In elk geval zal de deskundige van de inhoud van die 8 archiefdozen moeten kunnen kennisnemen, waartoe die dozen met inhoud door [appellante] ter griffie van het hof dienen te worden gedeponeerd, voor zover dat nog niet is geschied.
2.4 Voor de inzage van de inhoud van die 8 archiefdozen alsmede van de inhoud van de door [appellante] ter griffie van het hof reeds gedeponeerde 73 archiefdozen met stukken door de deskundige moet een, gelet op de omvang van het gedeponeerde materiaal, werkbare oplossing worden gezocht.
De deskundige kan de stukken in een van de lokalen van het hof inzien. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke systematiek. Het hof sluit evenwel niet uit dat deze methode te bezwaarlijk blijkt. Het ligt in dat geval voor de hand dat de partijen en de deskundige in samenspraak met de griffier een regeling treffen die ertoe strekt dat de deskundige tijdelijk kan beschikken over de stukken, waarbij op [appellante] de verplichting rust voor het vervoer zorg te dragen. Lukt het niet om dusdoende te waarborgen dat er niets kan misgaan met de gedeponeerde stukken, dan moet met inzage worden volstaan. In elk geval lijkt een oplossing realiseerbaar die inhoudt dat de stukken niet opnieuw behoeven te worden gekopieerd.
2.5 Als de deskundige voor zijn onderzoek nog meer of andere stukken nodig heeft, dan is het aan hem om daarom aan de meest gerede partij te vragen. Het is niet de bedoeling dat het onderzoek zich op instigatie van een van partijen uitstrekt tot correspondentie die verder geen deel uitmaakt van de gedingstukken. Die correspondentie kan ook niet geacht worden deel uit te maken van de gedingstukken.
2.6 Het hof gaat ervan uit dat de deskundige zijn onderzoek met behulp van de hierboven gegeven instructie kan voortzetten. Het hof wijst er voor de goede orde op dat ingevolge het bepaalde in artikel 198 lid 3 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) partijen verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek door een deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan het hof daaruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht. Dat geldt in het bijzonder ook voor het niet ter beschikking stellen aan de deskundige van de eerder bij de rechtbank gedeponeerde acht archiefdozen, zo dat het geval zou zijn.
2.7 De deskundige kan, als de omvang van zijn werkzaamheden daartoe aanleiding geeft, op de voet van het bepaalde in artikel 195 Rv om bepaling van een aanvullend voorschot verzoeken. Dat verzoek dient behoorlijk gemotiveerd te worden ingediend. Het hof zal daarop afzonderlijk beslissen.
3. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat partijen pas gehouden zijn om – en pas dienen over te gaan tot - correspondentie die geen deel uitmaakt van de gedingstukken, ter beschikking te stellen aan de deskundige na een daartoe strekkend verzoek van de deskundige;
bepaalt dat de gedingstukken met inbegrip van alle gedeponeerde stukken ter beschikking van de deskundige dienen te worden gesteld, met dien verstande dat kennisneming van de ter griffie van het hof gedeponeerde stukken ook anders dan door het verstrekken van kopieën kan worden verzekerd;
bepaalt dat deze beslissing door de griffier ter kennis van de deskundige wordt gebracht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S. Clement, G.B.C.M. van der Reep en A. Bockwinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2012 door de rolraadsheer.