GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 24 april 2012 in de zaak met zaaknummer 200.090.291/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. A.A. Bart te Veenendaal,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. K. van Bijsterveld te Hilversum.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 6 juli 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 april 2011 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 463693 / FA RK 10-5591 JG SH.
1.3. De vrouw heeft op 7 september 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De vrouw heeft op 27 oktober 2011 nadere stukken ingediend.
1.5. De man heeft op 2 november 2011 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 14 november 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. J.S.R. Blankespoor te Veenendaal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.8. [kind A] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 1992 gehuwd. Hun huwelijk is op 1 juli 2005 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 11 mei 2005 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna [kind A]) [in] 1993 en […] (hierna [kind B]) [in] 1995 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). Partijen hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De kinderen verblijven bij de vrouw. [kind A] heeft van 1 november 2006 tot 1 mei 2010 bij de man verbleven.
2.3. Bij voormelde beschikking van 11 mei 2005 is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 130,- per kind per maand met ingang van 11 mei 2005.
2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1963. Hij leeft samen met zijn huidige partner.
Hij heeft een eenmanszaak, [...], welk bedrijf zich bezig houdt met het organiseren en bedenken van congressen, seminars, trainingen, cursussen, het leveren en coachen van sprekers.
Blijkens de aangiftes Omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal van 2010 en het eerste en tweede kwartaal van 2011 had hij geen omzet in die perioden, over het derde kwartaal van 2010 kreeg hij € 300,- terug.
Blijkens een Fiscaal rapport 2009 had hij in dat jaar een inkomen van € 48.725,-.
Hij ontving in 2010 een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand.
Blijkens de jaaropgave over 2010 bedroeg zijn uitkering in dat jaar € 7.817,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 100,- per maand. De zorgtoeslag bedraagt € 60,- per maand.
2.5. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1961. Zij vormt thans met de kinderen van partijen een eenoudergezin.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man, de beschikking van 11 mei 2005 te wijzigen, in die zin dat de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen per 1 oktober 2009, welke datum hij ter zitting gewijzigd heeft in 1 november 2006, op nihil wordt gesteld, afgewezen.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de beschikking van 11 mei 2005 te wijzigen, in die zin dat de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 november 2006, althans met ingang van 1 oktober 2009, op nihil wordt gesteld.
Voorts verzoekt hij de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voor de periode van 1 november 2006 tot 1 oktober 2009 te bepalen op wat feitelijk is betaald of verhaald.
3.3. De vrouw verzoekt primair de man niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt zij de bestreden beschikking te bekrachtigen en voorts het door de man in hoger beroep verzochte af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De vrouw heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, omdat het verzoekschrift te laat bij het hof zou zijn ingediend. Het hof stelt vast dat het verzoekschrift van de man op 6 juli 2011 per fax bij het hof is ingekomen, hetgeen binnen de beroepstermijn is. Dit verzoek van de vrouw zal derhalve worden afgewezen.
De vrouw heeft voorts verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek de door hem te betalen bijdrage ten aanzien van [kind A] op nihil te stellen, omdat [kind A] inmiddels meerderjarig is en de man zijn hoger beroep alleen tegen de vrouw heeft gericht.
Dit verzoek zal worden afgewezen. Het hof overweegt daartoe het volgende. Nu de man ook nihilstelling van de kinderalimentatie verzoekt over een periode in het verleden dat [kind A] nog minderjarig was, treedt voor de periode tot aan de meerderjarigheid de vrouw ook in hoger beroep op als wettelijke vertegenwoordiger van [kind A]. Voorts vloeit uit het in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen stelsel met betrekking tot het verloop van de verzoekschriftprocedure voort dat het aan de rechter is te bepalen wie in een dergelijke procedure als belanghebbende wordt aangemerkt en in rechte wordt betrokken. Omdat [kind A] vanaf zijn meerderjarigheid zelfstandig bevoegd is in rechte op te treden, is hij door het hof als belanghebbende opgeroepen en is hem de gelegenheid geboden verweer te voeren tegen het verzoek van de man. [kind A] is niet verschenen en heeft evenmin verweer gevoerd.
4.2. Partijen zijn verdeeld over de draagkracht van de man alsmede over de vraag of sprake is van een tussen hen gemaakte afspraak, inhoudende dat vanaf het moment dat [kind A] bij de man is gaan verblijven, ieder der partijen de kosten zou dragen voor het kind dat bij hem/haar verblijft. De behoefte van de kinderen aan een bijdrage van € 130,- per kind per maand in 2005, met ingang van 2011 geïndexeerd tot € 146,- per kind per maand,is niet in geschil.
4.3. De man stelt dat hij met ingang van 1 oktober 2009 geen draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen, omdat hij per die datum werkloos is geworden. Hij wijst daarbij op de door hem in het geding gebrachte jaaropgave over 2010 betreffende de door hem ontvangen uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand. De man stelt sinds juni 2011 een inkomen te verdienen als taxichauffeur van ongeveer € 2.000,- bruto per maand. Zijn eenmanszaak genereert – aldus de man – geen inkomen, omdat de markt waarop deze actief is, is ingestort sinds de crisis.
De vrouw betwist dat laatste en voert aan dat de man geen jaarstukken of aangiftes Inkomstenbelasting van zijn bedrijf heeft overgelegd, zodat de man onvoldoende heeft aangetoond dat zijn bedrijf geen inkomsten genereert. Ook heeft hij het inkomen dat hij verdient als taxichauffeur niet met stukken onderbouwd, aldus de vrouw.
Het hof is van oordeel dat de man door middel van de overgelegde aangiftes Omzetbelasting voldoende heeft aangetoond dat zijn eenmanszaak in 2010 en 2011 geen, althans een verwaarloosbaar inkomen heeft gegenereerd. Gelet verder op de verklaring van de man ter zitting dat hij met zijn taxiwerkzaamheden € 5,50 bruto per uur verdient, acht het hof het door de man gestelde inkomen van € 2.000,- bruto per maand aannemelijk. Nu de man blijkens een overgelegd fiscaal rapport over 2009 in dat jaar een inkomen had van € 48.725,- bruto doch tussen partijen niet in geschil is dat de man vanaf 2010 een bijstandsuitkering ontving, is het hof van oordeel dat de man in de periode van 1 januari 2010 tot 1 juni 2011 geen draagkracht had om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen. Het hof zal derhalve de door de man te betalen bijdrage van 1 januari 2010 tot 1 juni 2011 op nihil bepalen.
Nu de man stelt dat hij eerst met ingang van 1 oktober 2009 onvoldoende draagkracht heeft, ziet het hof geen aanleiding zijn draagkracht en die van de vrouw in de daaraan voorafgaande periode te beoordelen zoals door de man is verzocht. Reeds op die grond zal het verzoek van de man de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voor de periode van 1 november 2006 tot 1 oktober 2009 te bepalen op wat feitelijk is betaald of verhaald, worden afgewezen.
4.4. De man stelt voorts dat hij met de vrouw een afspraak heeft gemaakt, inhoudende dat in de periode dat [kind A] bij hem woonde (van 1 november 2006 tot 1 mei 2010), ieder de kosten voor het bij hem/haar wonende kind zou voldoen. Volgens de man is hij derhalve geen bijdrage voor de kinderen verschuldigd in de periode van 1 november 2006 tot 1 mei 2010.
Het hof is van oordeel dat de man het bestaan van een dergelijke afspraak, gezien de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Uit de door de man overgelegde e-mails tussen hem en de vrouw valt het bestaan van een dergelijke afspraak niet af te leiden.
Dit laat onverlet dat het hof van oordeel is dat de man in de periode dat [kind A] bij hem woonde voor [kind A] geen bijdrage verschuldigd is aan de vrouw, nu hij, zoals door hem ook is aangevoerd, als verzorgende ouder in die periode zelf in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] heeft voorzien. De stelling van de vrouw dat zij in de periode dat [kind A] bij de man woonde alle lasten voor [kind A] is blijven voldoen, is door de man betwist. Het hof overweegt dat de door de vrouw ter onderbouwing van haar stelling in het geding gebrachte facturen voor een groot gedeelte geen betrekking hebben op de periode dat [kind A] bij zijn vader woonde. De omstandigheid dat de vrouw in die periode ook kosten voor [kind A] heeft voldaan, zoals sportcontributies, schoolkosten, zakgeld, cadeaus en telefoonkosten, doet aan het hierboven weergegeven oordeel dan ook niet af.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep van de man op artikel 1:398 Burgerlijk Wetboek geen bespreking behoeft.
4.5. Bij de beoordeling van de draagkracht van de man in de periode vanaf 1 juni 2011 zal het hof rekening houden met een huur van € 600,- per maand, welk bedrag door de man ter zitting is gesteld en door de vrouw niet is betwist. De man ontvangt huurtoeslag van € 295,- per maand. Nu de man samenwoont met een partner die de helft van de woonlasten voldoet, zal het hof een bedrag van € 153,- per maand in aanmerking nemen.
4.6. De man heeft voorts stukken in het geding gebracht met betrekking tot schulden aan onder meer SNS Bank, alsmede (deurwaarders)brieven met betrekking tot aangekondigde beslagleggingen, aanmaningen en achterstallige betalingen, alle uit 2011.
Het hof overweegt hieromtrent dat als uitgangspunt heeft te gelden dat alleen rekening wordt gehouden met de noodzakelijke lasten, die ten opzichte van de kinderen als redelijke uitgaven kunnen worden beschouwd. Wat schulden betreft vallen hieronder de schulden die uit het huwelijk van partijen stammen, omdat die schulden ook een druk op het gezinsbudget zouden hebben gelegd als partijen niet uit elkaar zouden zijn gegaan. Overige schulden hebben in beginsel geen voorrang op de onderhoudsverplichting jegens het kind. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die een uitzondering op dat beginsel rechtvaardigen. Nu de man heeft nagelaten enige toelichting te geven bij de overgelegde stukken met betrekking tot de schulden, is niet duidelijk of deze uit de huwelijkse periode stammen. Bijzondere feiten en omstandigheden die een uitzondering op bovengenoemd beginsel opleveren, zoals de noodzaak tot het aangaan van de schulden, zijn evenmin gesteld of gebleken. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het hof de schulden niet in de berekening van de draagkracht van de man zal betrekken.
4.7. De man heeft ten slotte ter zitting verklaard dat op de zorgtoeslag beslag is gelegd in verband met zijn schulden. Het hof volgt de vrouw in haar standpunt dat de man de beslaglegging niet heeft aangetoond en zal de zorgtoeslag bij de berekening van de draagkracht van de man in aanmerking nemen.
4.8. Voor de bepaling van de draagkracht van de man in de periode vanaf 1 juni 2011 zal het hof, naast het hiervoor overwogene, rekening houden met de voor hem geldende heffingskortingen. Het hof zal de man als alleenstaande beschouwen en uitgaan van een draagkrachtpercentage van 70.
4.9. Op grond van voormelde feiten en omstandigheden, is de bij beschikking van 11 mei 2005 bepaalde bijdrage met ingang van 1 oktober 2009 tot 1 januari 2010 ten aanzien van [kind B] in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Van 1 november 2006 tot 1 mei 2010 is de man geen bijdrage verschuldigd voor [kind A].
Voorts is de man, op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, en overeenkomstig de wettelijke maatstaven, in de periode van 1 januari 2010 tot 1 juni 2011 niet in staat een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en/of levensonderhoud en studie van de kinderen te voldoen.
Vanaf 1 juni 2011 is de draagkracht van de man wederom toereikend om de door de rechtbank Amsterdam op 11 mei 2005 voor beide kinderen bepaalde bijdrage te voldoen. Nu echter, zoals hierboven onder 4.1. is overwogen, [kind A] in de onderhavige procedure in hoger beroep niet is verschenen en geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek van de man ten aanzien van [kind A] met ingang van 9 februari 2011 – de datum waarop [kind A] 18 jaar is geworden – als onweersproken worden toegewezen. Met ingang van 1 juni 2011 is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind B], zoals vastgesteld door de rechtbank Amsterdam op 11 mei 2005 en per 2011 geïndexeerd op € 146,- per kind per maand, wederom overeenkomstig de wettelijke maatstaven.
4.10. Het hof is van oordeel dat voor zover de man van 1 november 2006 tot 1 juli 2010, de datum van het inleidend verzoek, meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan de hiervoor vermelde bijdragen, van de vrouw, gezien het gegeven dat zij, zoals hierboven onder 4.4. is overwogen, in de periode dat [kind A] bij de man verbleef nog diverse kosten voor [kind A] is blijven voldoen en het gegeven dat , ten aanzien van [kind B], een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt.
4.11. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
stelt, met dienovereenkomstige wijziging – in zoverre – van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2005 op nihil:
- de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] van 1 november 2006 tot 9 februari 2011;
- de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind A] vanaf 9 februari 2011;
- de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind B] in de periode van 1 januari 2010 tot 1 juni 2011;
met dien verstande dat, voor zover de man van 1 november 2006 tot 1 juli 2010 meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdragen over die periode worden bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, A.R. Sturhoofd en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2012.