4.4. Het hof overweegt dat [de minderjarige] al bijna zes jaar lang door de pleegouders wordt verzorgd en opgevoed. Voorts blijkt uit het raadsrapport dat de conclusie van het FORA onderzoek in 2008 al luidde dat thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoorde en dat de pleegouders voldoen aan wat [de minderjarige] nodig heeft. Volgens dit onderzoek liet [de minderjarige] hechtingsgedrag zien, doch werd zijn hechtingsontwikkeling als kwetsbaar beschouwd.
De moeder heeft deze conclusie van FORA destijds onvoldoende gemotiveerd betwist. De niet nader onderbouwde stellingen van de moeder dat de interactieobservatie tussen haar en [de minderjarige] slechts 15 minuten heeft geduurd en dat de vader geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek acht het hof onvoldoende om aan te nemen dat het FORA onderzoek onvolledig dan wel anderszins ondeugdelijk zou zijn geweest. Voor zover de moeder verzoekt een nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige te gelasten, ziet het hof hiertoe dan ook geen aanleiding. De stelling van de moeder dat het FORA onderzoek reeds dateert uit 2008, maakt het voorgaande niet anders.
Uit het vorenstaande volgt dat het toekomstperspectief van [de minderjarige] evident bij de pleegouders ligt. Het doel van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, te weten uiteindelijk terugkeer naar de ouder(s), is om die reden in dit geval niet meer aan de orde. Reeds daarom moet de moeder ongeschikt worden geoordeeld om de plicht tot verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te vervullen. Uit de ter beschikking staande rapporten komt daarenboven naar voren dat de moeder in het verleden niet altijd stabiel is geweest en dat zij niet betrouwbaar en voorspelbaar is gebleken in haar handelen en optreden. De moeder betwist niet dat zij onder behandeling is geweest van psychiaters, maar zij stelt dat de enige aanleiding hiervoor is geweest dat [de minderjarige] uit huis is geplaatst en zij ontkent thans nog psychiatrische problemen te hebben. Wat er verder zij van de psychiatrische problematiek van de moeder, aan het belang van [de minderjarige] bij duidelijkheid over de vraag waar hij zal opgroeien en wie zijn opvoeders zullen zijn, dient in een situatie als de onderhavige, waarin een minderjarige al vanaf zeer jeugdige leeftijd en gedurende lange tijd in een perspectiefbiedend pleeggezin verblijft en thuisplaatsing niet meer aan de orde is, zwaarwegende betekenis te worden toegekend, hoe begrijpelijk de wens van de moeder om [de minderjarige] zelf thuis op te voeden en te verzorgen ook is.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de moeder blijft vasthouden aan haar wens om [de minderjarige] thuisgeplaatst te krijgen en dat zij een niet aflatende strijd hiervoor voert. Hierdoor blijft [de minderjarige] in onzekerheid verkeren over zijn toekomst, hetgeen zijn ontwikkeling naar een evenwichtige volwassene bedreigt. Eerst indien duidelijkheid is geschapen omtrent zijn opvoedings- en ontwikkelingsperspectief, kan [de minderjarige] zich ongestoord hechten bij de pleegouders en zich wijden aan zijn ontwikkeling en kan de reeds ingezette therapie de meeste vruchten afwerpen. Bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zal de onzekerheid over het toekomstperspectief voortduren en wordt het belang van [de minderjarige] bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie onvoldoende gediend.
Het hof acht de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing derhalve onvoldoende om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Het vorenstaande brengt mee dat het belang van [de minderjarige] zich niet tegen ontheffing van het gezag verzet. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat [de minderjarige] volgens voormeld verslag van de Jeugdriagg zich ten goede ontwikkelt binnen het huidige pleeggezin en een zeer duidelijke structuur krijgt aangeboden. Hij lijkt in staat om binnen de intimiteit van het gezin op te groeien en relaties aan te gaan. Ter zitting in hoger beroep heeft de pleegvader bovendien te kennen gegeven dat [de minderjarige] zijn thuishonk bij de pleegouders ziet, ook al houdt hij veel van zijn moeder.