GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 10 april 2012 in de zaak met zaaknummer 200.098.200/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. P.M. de Vries te Amsterdam,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.L. Muller te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 5 december 2011 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 14 september 2011 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), met kenmerk 473780 / FA RK 10 9100.
1.3. De vrouw heeft op 1 februari 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 16 en 28 februari 2012 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 29 februari 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
-de man, bijgestaan door zijn advocaat;
-de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2.1. Partijen zijn [in] 2003 gehuwd. Hun huwelijk is op 21 december 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 september 2011 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind A] [in] 2004 en [kind B] [in] 2008 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
2.2. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de kinderen bepaald:
-drie weekenden per vier weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.30 uur;
-gedurende de helft van de schoolvakanties door partijen in onderling overleg nader in te vullen;
-de overdracht vindt plaats op een neutrale plaats, zijnde in eerste instantie bij het zwembad “de Vaart”, in onderling overleg tussen partijen te wijzigen.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1977. Hij is alleenstaand.
Hij is werkzaam in loondienst. Blijkens de jaaropgave over 2011 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 34.879,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door hem bewoonde voormalig echtelijke woning betaalt hij € 753,- per maand aan rente. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betaalt hij € 140,- per maand. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. Het eigenwoningforfait bedraagt € 1.177,- per jaar.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 130,- per maand.
2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1984. Zij vormt met de kinderen van partijen een eenoudergezin.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 14 september 2011 aan de vrouw € 150,- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man aan haar € 150,- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, naar het hof begrijpt, het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, dan wel een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum te bepalen als het hof juist zal achten.
3.3. De vrouw verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De behoefte van de kinderen aan de aan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding wordt niet betwist en staat derhalve vast.
4.2. Nu de man ter zitting in hoger beroep heeft verklaard zijn derde grief met betrekking tot het inkomen van de vrouw en een door het hof te verrichten draagkrachtvergelijking tussen partijen niet langer te handhaven, behoeft deze grief geen bespreking meer.
4.3. Partijen zijn verdeeld over de draagkracht van de man. De man heeft in dit verband gesteld dat de rechtbank van een onjuist inkomen is uitgegaan en ten onrechte een aantal kostenposten buiten beschouwing heeft gelaten. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
4.4. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven, behoudens voor zover in het navolgende hiervan zal worden afgeweken. Het hof zal de man overeenkomstig de geldende richtlijnen als alleenstaande beschouwen en bij de berekening van de draagkracht uitgaan van een draagkrachtpercentage van 70. Het voorgaande impliceert dat de tweede grief van de man die stelt dat de rechtbank van een onjuist inkomen is uitgegaan, geen nadere bespreking behoeft, nu het hof uitgaat van de door de man overgelegde jaaropgave over 2011.
4.5. De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte slechts € 93,- per maand aan omgangskosten in aanmerking heeft genomen. Volgens de man dient bij de bepaling van zijn draagkracht rekening te worden gehouden met omgangskosten van € 131,25 per maand, bestaande uit € 117,50 aan verblijfskosten tijdens omgangsweekenden en vakanties en € 13,75 aan reiskosten.
Gelet op de hiervoor onder 2.2 opgenomen regeling met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken zal het hof bij de bepaling van zijn draagkracht het door de man genoemde bedrag aan verblijfskosten van € 117,50 per maand in aanmerking nemen. Omdat de man de kinderen op een neutrale plaats, te weten de McDonald’s langs de A6 richting Amsterdam, moet ophalen en terugbrengen waardoor hij aanzienlijk verder moet reizen dan wanneer hij de kinderen bij de woning van de vrouw zou halen en brengen, ziet het hof aanleiding om in dit geval, in afwijking van de geldende richtlijnen, de door de man gestelde reiskosten in aanmerking te nemen.
4.6. De man heeft voorts betoogd dat, gelet op de ruime omgangsregeling en de omstandigheid dat de vrouw inboedel ten behoeve van de kinderen uit de voormalig echtelijke woning heeft meegenomen, rekening dient te worden gehouden met herinrichtingskosten van € 125,- per maand. In hetgeen de man heeft aangevoerd ziet het hof, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, geen aanleiding om van de gebruikelijke richtlijnen af te wijken. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem opgevoerde herinrichtingskosten gedurende een bepaalde periode voorrang dienen te hebben op zijn onderhoudsplicht jegens de kinderen. Anders dan door de man verzocht, zal het hof derhalve geen rekening houden met herinrichtingskosten.
4.7. De man stelt dat hij schulden heeft en dat deze bij de bepaling van zijn draagkracht in aanmerking dienen te worden genomen. Het hof overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat alleen rekening wordt gehouden met de noodzakelijke lasten, die ten opzichte van de kinderen als redelijke uitgaven kunnen worden beschouwd. Wat schulden betreft vallen hieronder de schulden die uit het huwelijk van partijen stammen, omdat die schulden ook een druk op het gezinsbudget zouden hebben gelegd als partijen niet uit elkaar zouden zijn gegaan. Overige schulden hebben in beginsel geen voorrang op de onderhoudsverplichting jegens de kinderen. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die een uitzondering op dat beginsel rechtvaardigen.
Blijkens de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is de man begin november 2011 een flexibel krediet ter hoogte van € 7.000,- aangegaan bij de ABN AMRO bank. Niet in geschil is dat deze schuld dateert van na het uiteengaan van partijen. Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat de man die schuld onder meer is aangegaan om zijn advocaatkosten en de achterstallige alimentatiebedragen die thans door een gerechtsdeurwaarder worden geïncasseerd te kunnen betalen. De man heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in het kader van de echtscheidingsprocedure aanzienlijke advocaatkosten heeft gemaakt. Blijkens de in het geding gebrachte bankafschriften en declaraties bedroegen de advocaatkosten ten tijde van het aangaan van voormelde schuld ten minste € 6.400,-. Gelet hierop en nu het inkomen van de man de in de Wet op de rechtsbijstand gestelde inkomensgrens om voor verlening van een toevoeging in aanmerking te komen maar net overschrijdt, ziet het hof aanleiding om rekening te houden met de door de man opgevoerde aflossingsbedragen van € 140,- per maand.
4.8. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is – rekening houdend met het fiscaal voordeel waarvoor de man in aanmerking komt omdat hij niet alleen de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding in aanmerking kan nemen, doch tevens de hiervoor door het hof vastgestelde kosten van de zorgregeling – een door hem met ingang van 14 september 2011 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 90,- per kind per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.9. Voor zover de man vanaf 14 september 2011 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan de onder 4.10 vermelde bijdrage, kan van de vrouw, gelet op haar financiële omstandigheden en het feit dat een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt.
4.10. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij is bepaald dat de man € 150,- per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 14 september 2011 op € 90,- (NEGENTIG EURO) per kind per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat, voor zover de man over de periode vanaf 14 september 2011 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen Gunst, G.J. Driessen Poortvliet en E.A. Maan in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2012.