parketnummer: 23-002235-11
datum uitspraak: 4 september 2012
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 18 mei 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-740736-10 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1962],
adres: [adres], [plaats],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 mei 2011 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 6 december 2011 en 21 augustus 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
1 primair:
dat hij op of omstreeks 03 juni 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand (gelegen aan de Vermiljoenweg 21), heeft weggenomen een geldbedrag van (in totaal) EUR 100,-, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan de Rabobank, in elk geval aan een ander dan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking; immers is/zijn verdachte en of zijn mededader(s) - met een (personen)auto tegen de pui van voornoemd bedrijfspand aangereden (ten gevolge waarvan een gat in die pui ontstond) en/of heeft/hebben verdachte en of zijn mededader(s) (vervolgens) - dat bedrijfspand betreden en/of (vervolgens) - met een breekvoorwerp een deur in voornoemd bedrijfspand geforceerd en/of heeft/hebben verdachte en of zijn mededader(s) - met een explosief materiaal/gas een - aan/tegen dat bedrijfspand gelegen/geplaatste - geldautomaat opgeblazen, in elk geval een ontploffing te weeg gebracht ten gevolge waarvan een - aan/tegen dat bedrijfspand gelegen/geplaatste - geldautomaat werd geforceerd;
1 subsidiair:
dat hij op of omstreeks 03 juni 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand (gelegen aan de Vermiljoenweg 21), weg te nemen een geldbedrag, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan de Rabobank, in elk geval aan een ander dan verdachte en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen - met een (personen)auto tegen de pui van voornoemd bedrijfspand is/zijn aangereden (ten gevolge waarvan een gat in die pui ontstond) en/of (vervolgens) - dat bedrijfspand heeft/hebben betreden en/of (vervolgens) - met een breekvoorwerp een deur in voornoemd bedrijfspand heeft/hebben geforceerd en/of - met een explosief materiaal/gas een - aan/tegen dat bedrijfspand gelegen/geplaatste - geldautomaat heeft/hebben opgeblazen, in elk geval een ontploffing te weeg heeft/hebben gebracht ten gevolge waarvan een - aan/tegen dat bedrijfspand gelegen/geplaatste - geldautomaat werd geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
dat hij op of omstreeks 03 juni 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een explosief materiaal/gas in/aan een geldautomaat bevestigd/gebracht en/of (vervolgens) tot ontsteking gebracht, althans een ontploffing in/aan een geldautomaat veroorzaakt, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of het bedrijfspand (waaraan/tegen die geldautomaat was gelegen/geplaatst) en/of de inventaris van dat bedrijfspand en/of de boven dat bedrijfspand gelegen woning(en) en/of de inventaris van de boven dat bedrijfspand gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was en/of terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) van de boven dat bedrijfspand gelegen woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3:
dat hij op of omstreeks 03 juni 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een personenauto (merk Kia, type Cee'D), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur en of een brandend materiaal/stof in aanraking gebracht met die auto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het bedrijfspand (waartegen die auto was aangereden/stond) en/of de inventaris van dat bedrijfspand en/of de boven dat bedrijfspand gelegen woning(en) en/of de inventaris van de boven dat bedrijfspand gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was en/of terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) van de boven dat bedrijfspand gelegen woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich hiermee niet verenigt.
Vrijspraak onder 1 primair ten laste gelegde.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt in dit verband dat weliswaar aannemelijk is geworden dat vijf bankbiljetten van € 20,- uit de in de tenlastelegging bedoelde pinautomaat van de Rabobank zijn verdwenen. Met de rechtbank is het hof echter van oordeel dat niet is gebleken dat deze door verdachte of zijn mededaders zijn weggenomen. Daarbij komt dat een medewerker van de bank heeft verklaard dat vorenbedoelde vijf bankbiljetten van € 20,- ook verbrand zouden kunnen zijn. Dit valt, gelet op het feit dat er half verbrande biljetten in of nabij de in de tenlastelegging bedoelde pinautomaat van de Rabobank zijn aangetroffen naar 's hofs oordeel niet uit te sluiten.
Bespreking van de verweren
Ten aanzien van eventuele vormverzuimen
Door de verdediging is op pagina 1 tot en met 13 van de pleitnota uiteen gezet dat er in de onderhavige zaak sprake is geweest van een onvolledig en deels ondeugdelijk onderzoek door de politie. Volgens de verdediging dient hiermee rekening te worden gehouden bij de beoordeling van de waarde van het bewijsmateriaal in het dossier.
Het hof overweegt hierover het volgende.
In beginsel zijn de politie en de officier van justitie verantwoordelijk voor het opsporingsonderzoek (artikel 141 Wetboek van Strafvordering, hierna: Sv). De resultaten van het politieonderzoek zijn neergelegd in het dossier. In hetgeen door de raadsvrouwe is gesteld, noch overigens, is aannemelijk geworden dat het opsporingsonderzoek dusdanig eenzijdig van opzet is geweest dat dit als niet deugdelijk kan worden aangemerkt. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de onderzoeksresultaten in de onderhavige strafzaak geen basis kunnen vormen voor de bewijsvoering. De omstandigheid dat de politie ervoor heeft gekozen het onderzoek niet uit te doen strekken tot de door de raadsvrouwe aangeduide onderwerpen maakt dit niet anders. Voorts acht het hof niet aannemelijk geworden dat een "besmetting" van de plaats van het delict (PD) heeft plaatsgevonden. In het bijzonder is er geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat een verstoring van het sporenbeeld heeft plaatsgevonden op grond waarvan resultaten van forensisch onderzoek terzijde zouden moeten worden gesteld.
Ook de omstandigheid dat getuigen mogelijk contact met elkaar hebben gehad, heeft in de onderhavige situatie niet tot gevolg dat hun verklaringen niet aan de bewezenverklaring ten grondslag kunnen liggen, nu deze voldoende gedetailleerd specifiek zijn om hieraan waarde te hechten en niet aannemelijk is geworden dat deze in strijd met de waarheid zijn afgelegd, noch anderszins onbetrouwbaar moeten worden geacht.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouwe dat de verplichtingen als bedoeld in artikel 152 en 153 Sv niet zijn nagekomen merkt het hof op dat, zo al gezegd moet worden dat het rapport sporenonderzoek niet tijdig is opgemaakt, dit niet als een onherstelbaar verzuim kan worden aangemerkt nu dit alsnog tot stand is gekomen. Voorts is niet aannemelijk geworden dat het waarheidgehalte van het betreffende rapport door dit tijdsverloop is aangetast, zodat de verdachte te dezen niet in zijn belangen is geschaad.
Het hof is verder van oordeel dat de betreffende verbalisant, werkzaam bij de Sectie Forensische Onderzoeken, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke de bevindingen zijn van diens onderzoek. De wijze waarop inzicht is gegeven in de keuze van onderzoeksobjecten, is gelet op de aard van het (forensisch) onderzoek niet ongebruikelijk en doet geenszins afbreuk aan de waarde daarvan, doch draagt daaraan veeleer bij.
Daarbij komt dat bedoelde getuigenverklaringen in de onderhavige procedure nader konden worden, en ook zijn getoetst.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de door de raadsvrouwe aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond vormen voor het oordeel dat in casu sprake is geweest van vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv waaraan consequenties dienen te worden verbonden.
Door de verdediging is bepleit dat niet vaststaat dat de veeg op de deur bloed betreft en evenmin dat het een daderspoor betreft. De verdachte ontkent niet dat zijn DNA-materiaal aangetroffen is in het bankgebouw, maar geeft hiervoor een alternatieve verklaring, te weten dat hij eerder in het gebouw en bij deze deur is geweest en dat hij op dat moment door te niezen een bloedneus heeft gekregen en op die wijze zijn DNA-materiaal heeft verspreid.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Bij onderzoek binnen het bankgebouw aan een deur van een technische ruimte zijn braaksporen aangetroffen. Aan de buitenzijde hiervan bevonden zich vlekken die door de verbalisant, werkzaam bij de Sectie Forensische Opsporing als bloedvegen zijn aangemerkt. Deze vegen bevonden zich nabij de gemaakte gaten (dossierpagina 110 en verder). In het dossier bevinden zich foto's van de betreffende vegen. De opmerkingen van de raadsvrouwe met betrekking tot de belichting van de foto's vormen naar het oordeel van het hof geen grond om deze uit te sluiten van het bewijs nu de betreffende afbeeldingen voldoende duidelijk en gedetailleerd zijn om deze te betrekken bij de oordeelsvorming.
Enkele sporen op de betreffende deur zijn onderzocht en bleken DNA-materiaal te bevatten. Geen van de bij de bank werkzame medewerkers heeft verklaard één of meer van deze sporen te hebben waargenomen vóór 3 juni 2012.
Gelet op het vorenstaande dienen naar het oordeel van het hof de betreffende sporen te worden aangemerkt als dadersporen,
Dat uit het rapport van 16 augustus 2012 blijkt dat het NFI niet het type celmateriaal heeft onderzocht, doet aan het vorenstaande niet af en laat onverlet dat fysiek waarneembaar lichaamsmateriaal op de plaats van het delict is aangetroffen. Het hof voegt hier nog aan toe dat uit de omstandigheid dat bedoelde sporen door de forensisch medewerker van de politie als bloedsporen zijn aangemerkt en als zodanig zijn ingestuurd bij het NFI in ieder geval de conclusie kan worden getrokken dat de verschijningsvorm hiervan gelijkenis vertoonde met die van (gestold) bloed.
De door de verdachte gegeven alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van diens DNA-materiaal op genoemde deur stelt het hof als ongeloofwaardig ter zijde gelet op het volgende:
* De verdachte is weinig concreet en specifiek met betrekking tot de datum waarop het voorval met betrekking tot zijn bloedneus zou hebben plaatsgevonden. Dat zijn zoon hierover eveneens verklaart maakt dit niet anders, temeer nu laatstgenoemde niet heeft verklaard aanwezig te zijn geweest bij het gebeuren.
* Het hof acht het onaannemelijk dat (veeg)sporen als de onderhavige gedurende enige tijd niet door één of meer medewerkers van de bank zouden zijn opgemerkt, in het bijzonder nu niet het ontbreken, doch het aanwezig zijn van een dergelijke bevuiling, mede gelet op de aard daarvan, in het algemeen de aandacht trekt. Dat, zoals aangevoerd door de raadsvrouwe niet alle getuigen hierover even stellig hebben verklaard doet hieraan niet af.
* Het valt niet in te zien dat een niesspoor van de verdachte zich karakteriseert als een veegspoor nu niet is gesteld noch anderszins aannemelijk is geworden dat de verdachte de sporen van zijn niesbui heeft willen reinigen en het naar algemene ervaringsregels evenmin waarschijnlijk is te achten dat een derde nadien veegsporen zou hebben aangebracht in inmiddels gestold bloed.
* De betreffende deur was weliswaar bereikbaar in de publieksruimte maar bevond zich in een hoek waar over het algemeen geen klanten kwamen (dossier, pagina 69).
Gelet op het vorenstaande merkt het hof de vegen op de deur van de technische ruimte aan als daderspoor. Nu zich hierin DNA materiaal van de verdachte heeft bevonden, kan het, bij gebreke aan relevante ontlastende feiten en omstandigheden, niet anders zijn dan dat de verdachte een van de (mede)plegers van de ten laste gelegde feiten is geweest.
De verweren van de raadsvrouwe falen derhalve.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
Feit 1 subsidiair:
dat hij op 3 juni 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijfspand gelegen aan de Vermiljoenweg 21, weg te nemen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan de Rabobank, in elk geval aan een ander dan verdachte of zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik te brengen door middel van braak en inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- met een personenauto tegen de pui van voornoemd bedrijfspand is/zijn aangereden ten gevolge waarvan een gat in die pui ontstond en vervolgens
- dat bedrijfspand hebben betreden en vervolgens
- met een breekvoorwerp een deur in voornoemd bedrijfspand heeft/hebben geforceerd en
- met een explosief materiaal/gas een - aan/tegen dat bedrijfspand gelegen/geplaatste - geldautomaat heeft/hebben opgeblazen ten gevolge waarvan een - aan/tegen dat bedrijfspand gelegen/geplaatste - geldautomaat werd geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2:
dat hij op 3 juni 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft/hebben verdachte of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een explosief materiaal/gas in/aan een geldautomaat bevestigd/gebracht en vervolgens tot ontsteking gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en het bedrijfspand waaraan/tegen die geldautomaat was gelegen/geplaatst en de inventaris van dat bedrijfspand en de boven dat bedrijfspand gelegen woningen en de inventaris van de boven dat bedrijfspand gelegen woningen te duchten was.
Feit 3:
dat hij op 3 juni 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een personenauto (merk Kia, type Cee'D), immers heeft verdachte of een van zijn mededaders toen aldaar opzettelijk open vuur en of een brandend materiaal/stof in aanraking gebracht met die auto, ten gevolge waarvan die auto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het bedrijfspand waartegen die auto was aangereden en de inventaris van dat bedrijfspand en de boven dat bedrijfspand gelegen woningen en de inventaris van de boven dat bedrijfspand gelegen woningen te duchten was.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder feit 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich in de nacht van 2 op 3 juni 2010 samen met anderen schuldig gemaakt aan een drietal ernstige feiten. Er is grof geweld gebruikt teneinde zich toegang te verschaffen tot het bankgebouw en het in de bank dan wel in de pinautomaat aanwezige geld. Met een personenauto is tegen de gevel van het bankgebouw gereden waardoor deze werd ontzet en ook werd een glazen venster vernield. Vervolgens werd een ontploffing veroorzaakt in een zich aan de buitenkant van het pand bevindende pinautomaat. Alvorens te vertrekken is de personenauto waarmee kort daarvoor de gevel van het bankgebouw was geramd in brand gestoken. Dit alles heeft geleid tot grote schade, zowel aan als in het bankgebouw.
Deze gebeurtenissen hebben een grote impact gehad op de omwonenden. Midden in de nacht werden zij opgeschrikt door een harde knal. Vervolgens ontstond er een forse brand waarna de vrees bestond dat deze zich zou uitbreiden naar de bovenliggende woningen. Verdachte en zijn mededaders hebben uitsluitend aan hun eigen belangen gedacht en zich op geen enkele wijze bekommerd om de ontwrichtende uitwerking van hun handelwijze op (de belangen en gemoedstoestand van) derden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 augustus 2012 is de verdachte eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Deze is lager dan die, welke door de advocaat-generaal is gevorderd, nu niet is bewezen verklaard dat door de handelwijze van de verdachte en diens mededaders levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. van Rede, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 september 2012.