ECLI:NL:GHAMS:2012:BY1483

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.099.318- 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.G. Kemmers
  • M. Wigleven
  • M. Meerman-Padt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep door te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, aangeduid als de man, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem van 27 september 2011. De zaak betrof de ontvankelijkheid van het hoger beroep, aangezien de man het verschuldigde griffierecht niet tijdig had betaald. De betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift was verstreken, en het griffierecht had uiterlijk op 20 januari 2012 op de bankrekening van het hof moeten zijn bijgeschreven. De advocaat van de man voerde aan dat er verwarrende omstandigheden waren, omdat de beschikking waarvan beroep niet door het hof was ontvangen en zij in de veronderstelling verkeerde dat er een aanmaning zou volgen voor de betaling van het griffierecht.

Het hof oordeelde dat de advocaat van de man op de hoogte had moeten zijn van de wettelijke regels omtrent de betaling van het griffierecht, zoals vastgelegd in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). De termijn voor betaling begint te lopen op de datum van indiening van het verzoekschrift, en de man had zijn griffierecht niet tijdig voldaan. Het hof concludeerde dat de door de advocaat aangevoerde feiten en omstandigheden niet konden leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Daarom werd de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

De beslissing van het hof hield ook in dat de proceskosten tussen partijen dienden te worden gecompenseerd, gezien het feit dat zij gewezen echtelieden waren. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de verantwoordelijkheid van advocaten om op de hoogte te zijn van de geldende wettelijke regels.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 11 september 2012
Zaaknummer: 200.099.318/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 175677 / FA RK 10-3885
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. C.A. IJff te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.A.J. Verschuur-van der Voort te Bloemendaal.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 23 december 2011 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 27 september 2011 van de rechtbank Haarlem met kenmerk 175677 / FA RK 10-3885.
1.3. De zaak is op 15 augustus 2012 ter terechtzitting behandeld. Daarbij is slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde gekomen.
1.4. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de man;
- de advocaat van de vrouw.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.1. Het hof stelt vast dat de man het door hem verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald. Het beroepschrift is ingediend op 23 december 2011 en derhalve had op grond van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) het griffierecht uiterlijk op 20 januari 2012 op de bankrekening van het hof moeten zijn bijgeschreven danwel ter griffie moeten zijn gestort. De betaling van het griffierecht is ruimschoots buiten deze termijn ontvangen.
2.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 282a lid 2 Wetboek van de Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. Op basis van het vierde lid van artikel 282a Rv kan de rechter deze bepaling echter buiten toepassing laten indien hij van oordeel is dat de toepassing hiervan gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.3. De advocaat van de man stelt - naar het hof begrijpt - dat er sprake is van verwarringwekkende omstandigheden. Nadat zij op 23 december 2011 hoger beroep had ingesteld, heeft zij op 27 december 2011 de beschikking waarvan beroep naar het hof gefaxt. De beschikking bleek echter niet ontvangen te zijn door het hof. De advocaat van de man heeft de beschikking begin februari 2012 wederom gefaxt. Op 2 februari 2012 heeft zij gebeld met een werknemer van het hof omdat zij zich zorgen maakte over de betaling van het griffierecht. Er is haar toen medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na het indienen van hoger beroep betaald diende te worden, maar dat er altijd eerst een aanmaning verstuurd werd. De advocaat van de man was aldus in de veronderstelling dat zij met betrekking tot het betalen van het griffierecht alsnog een aanschrijving van het hof zou ontvangen.
2.4. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat de man
niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat de advocaat van de man op de hoogte was van de termijn voor het betalen van griffierecht en zij nagelaten heeft tijdig te reageren op het niet ontvangen van een nota.
2.5. Het hof dient te beoordelen of de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep en overweegt daartoe als volgt. Voor de vraag vóór welke datum de man het griffierecht moest betalen, is -op grond van inmiddels vaste jurisprudentie - de vraag of de advocaat van de man een nota griffierecht dan wel een herinnering of een aanmaning heeft ontvangen, niet relevant. De termijn volgt namelijk uit de Wgbz. Van een advocaat mag verlangd worden dat hij bekend is met de geldende wettelijke regels.
Naar het oordeel van het hof kan de verwarring ten aanzien van de ontvangst, respectievelijk de toezending van de beschikking waarvan beroep niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Op grond van de Wgbz vangt de termijn voor het betalen van griffierecht aan op datum van indiening van het verzoekschrift. Niet in geschil is dat het verzoekschrift op 23 december 2011 is ingediend.
Indien een medewerker van het hof op 2 februari 2012 aan de advocaat van de man heeft meegedeeld dat zij alsnog een aanmaning zou ontvangen, kan dit, nog daargelaten of de advocaat van de man daaraan de conclusie heeft mogen verbinden dat zij de aanmaning met het oog op de ontvankelijkheid van het hoger beroep heeft mogen afwachten, tevens niet gezien worden als een verwarringwekkende omstandigheid die tot een verschoonbare termijnoverschrijding leidt, nu deze mededeling gedaan is nadat de termijn reeds verstreken was.
Uit het vorenstaande volgt dat de door de advocaat van de man aangevoerde feiten en omstandigheden niet kunnen leiden tot de conclusie dat toepassing van artikel 282a lid 2 Rv leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De man zal niet ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
2.6. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten. Het hof is van oordeel dat, gezien het feit dat partijen gewezen echtelieden zijn, de kosten van de procedure in hoger beroep aldus dienen te worden gecompenseerd dat elke partij de eigen kosten draagt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de kosten in hoger beroep aan de zijde van de vrouw beperkt zijn.
2.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn hoger beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. M. Wigleven en mr. M. Meerman-Padt in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2012.