ECLI:NL:GHAMS:2012:BY4116

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001237-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte uit Suriname

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne in Nederland. De feiten zijn als volgt: op 26 december 2011 arriveerde de verdachte op Schiphol met 57 bolletjes cocaïne, die hij had meegenomen uit Suriname. Tijdens het onderzoek door de Koninklijke Marechaussee werd een MMC cocaïne test uitgevoerd op enkele van de bolletjes, waaruit bleek dat de stof vermoedelijk cocaïne bevatte. De verdachte verklaarde dat hij de drugs had meegenomen om een schuld in Suriname te betalen en dat hij hiervoor een beloning van € 3.000,- zou ontvangen.

Het hof oordeelde dat de hoeveelheid cocaïne niet relevant was voor de bewezenverklaring, maar wel voor de straftoemeting. Het verweer van de verdachte, dat hij handelde uit bijzondere omstandigheden zoals armoede, werd verworpen. Het hof concludeerde dat de verdachte handelde uit winstbejag. De politierechter had eerder een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd, wat het hof in stand hield, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof benadrukte dat de invoer van cocaïne ernstige gevolgen heeft voor de samenleving en dat de verdachte, gezien de hoeveelheid, kennelijk handelde met de intentie om te verhandelen.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht door de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 400,- gelast. De uitspraak is gedaan door de tiende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

parketnummer: 23-001237-12
datum uitspraak: 13 juni 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 8 maart 2012 in de strafzaak onder parketnummer 15-801726-11 tegen
[VERDACHTE],
[geboortedatum, -plaats en woonplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 maart 2012 en op de terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 december 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt, nu het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 december 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking gevoerde verweren
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aan de hand van een door haar overgelegde en aan het dossier toegevoegde pleitnotitie, de volgende verweren.
1. Het hof begrijpt het primair gevoerde verweer van de raadsvrouw aldus dat niet op correcte wijze is vastgesteld hoeveel cocaïne is ingevoerd en dat om die reden vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen in deze zaak (dossierpagina 1.1.5) blijken het aantal en het gewicht van de slikkersbollen die de Koninklijke Marechaussee (verder: ‘KM’) bij de verdachte heeft aangetroffen. Voorts is op de in de slikkersbollen aangetroffen stof een zogenaamde MMC cocaïne test uitgevoerd, met als resultaat, dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne bevat. De verdachte heeft bij zijn verhoor door de KM (dossierpagina 1.3.) verklaard dat hij "drugs" heeft meegenomen uit Suriname om zo zijn schuld in Suriname te kunnen betalen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat hij met 57 bollen met cocaïne op Schiphol is aangekomen en dat hij voor het transport een beloning zou krijgen van € 3.000,-.
Bij deze stand van zaken acht het hof bewezen dat de verdachte cocaïne Nederland heeft binnengebracht. Voor wat betreft de bewezenverklaring is de vaststelling van de hoeveelheid niet relevant. Die kan aan de orde komen als de rechter zich moet buigen over de straftoemeting. Het verweer wordt verworpen.
2. Het hof begrijpt het subsidiair gevoerde verweer van de raadsvrouw aldus dat nu de politierechter ten onrechte niet heeft gerespondeerd op een nadrukkelijk gevoerd, onderbouwd strafmaat verweer, inhoudende dat de verdachte moet worden beschouwd als een 'pakezel', het bestreden vonnis nietig dient te worden verklaard en de zaak opnieuw dient te worden behandeld.
Het hof constateert dat dit verweer feitelijke grondslag mist nu de politierechter in het vonnis op pagina 7 wel degelijk heeft gerespondeerd op het door de raadsvrouw gevoerde zogenoemde verweer. De politierechter heeft het verweer terecht verworpen, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte door bijzondere omstandigheden, zoals armoede, overwicht van de organisatie of bijzondere persoonlijke sociale omstandigheden als bedoeld in de desbetreffende richtlijn van het LOVS tot zijn daad gebracht is. Integendeel, veeleer is aannemelijk dat de verdachte heeft gehandeld uit winstbejag, ook al was het, zoals hij heeft verklaard, zijn bedoeling om met de beloning een schuld in Suriname af te lossen.
Gelet op het voorgaande, verwerpt het hof de door de raadsvrouw gevoerde verweren.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest en de teruggave van € 400,-.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 488 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Gelet op de hoeveelheid is deze cocaïne kennelijk bestemd geweest voor de handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 mei 2012 is de verdachte niet eerder in Nederland strafrechtelijk veroordeeld.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte bij de strafoplegging dient te worden aangemerkt als zogenoemde ‘pakezel’, in de zin van de LOVS-oriëtatiepunten straftoemeting inzake drugskoeriers. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen strafblad heeft, er sprake was van financiële problemen en niet van eigen initiatief.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek doet - gelet op de aangevoerde persoonlijke omstandigheden - alleszins recht aan de daarvoor geldende uitgangspunten die bij de strafoplegging in dergelijke gevallen plegen te worden aangehouden.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 400,-..
Dit arrest is gewezen door de tiende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.H. van Asperen, mr.R.C.P. Haentjens en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2012.